GEPLAATST:
‘Lekker met opa op stap?’ vraagt een vrouw met een grote
bril aan mijn dochtertje, net drie jaar oud, en erg kien op de taartjes die bij
de bakker in de vitrine liggen. Geschrokken
kijkt ze naar de vrouw met de bril. Waar heeft die het over? Opa’s zijn heel
makkelijk te herkennen. Die zijn kaal en oud. Haar vader is niet kaal en ook
niet grijs.
Ondertussen
houdt het vraagstuk van leeftijd haar erg bezig sinds haar derde verjaardag. De
eerste verjaardag die een kind kan zien aankomen. A. (zoals ik haar zal noemen,
om te voorkomen dat ze over 25 jaar op een baan solliceert en haar avonturen
als peuter via google verschijnen) was er zeer stellig in dat ze één jaar zou
overslaan en meteen vier zou worden, zodat ze naar school kon. En vanaf dat
moment was leeftijd een elastisch begrip. Als je zo makkelijk van twee naar
vier kunt is alles mogelijk.
Na
de bakker gaan we naar een speelplaatsje en er komt een ander kind bij. Een
meisje. Jongetjes is A. zelden in geïnteresseerd. Jongetjes zijn gek. Jongetjes
maken van alles een pangpang-pistool. Ik moedig A. aan om het andere meisje te
vragen hoe ze heet en hoe oud ze is. Meestal loopt het zo dat ik die vragen
uiteindelijk moet stellen. Het nieuwe meisje hangt aan de rekstok en meldt,
ondersteboven, dat ze Lotte heet en zes jaar is.
‘Ik
ben zeven,’ zegt A.
Als
het meisje zeven was geweest, had A. acht gezegd. Geen blikken of blozen.
Ze
is groot van stuk en kan voor een vierjarige doorgaan. Toch zitten andere
kinderen er niet op te wachten om zo te worden gepasseerd, want die hebben er
hard voor gewerkt om zes of zeven te worden. Zo probeer ik het uit te leggen,
maar het maakt weinig indruk. Pas halverwege de drie lijkt het alsof ze vrede
heeft met haar werkelijke leeftijd, want dan komen haar vierde verjaardag, school
en de glans van het grote leven dichterbij, en zie ik mezelf al naar huis lopen
na haar eerste dag op school. Kindje kwijt.
Op
weg naar huis draag ik haar. Niet dat ze die afstand niet kan lopen, maar het
is zo gezellig na al die jaren dat ik haar niet kon dragen omdat ze nog niet
bestond, en ik dacht dat er geen plaats was voor kinderen. Laat staan tijd. Dat
klopt ook. Er is nauwelijks nog plaats of tijd over nu ze er is.
Terwijl
we lopen hervat ze het gesprek dat ze met zichzelf voerde, een soort sneeuw van
woorden en zinsflarden die door haar hoofd dwarrelt en alle sporen uitwist.
‘Meisje’ is altijd een belangrijk element in deze taalsneeuw. Als baby wees ze
al naar foto’s met meisjes en jonge vrouwen in de krant. Twee eenden in de
singel: ‘mama en papa.’ Drie paarden in de wei: ‘mama, papa en baby-paard.’ Zo
had ik het nog niet bekeken.
‘Mag helemaal niet’ en ‘en
daarom’ zijn haar stokpaardjes. Zichzelf betitelt ze sinds enige tijd het
liefst als ‘danseresje.’ Soms verspreek ik me en noem ik haar mijn kleine
meisje, en dat corrigeert ze direct. Ze is een groot meisje. Het woordje
‘groot’ klinkt altijd mee in de ruis die langs mijn oor sneeuwt, want size
matters absoluut
in haar wereld.
Thuis gaat ze op het vloerkleed
liggen en stelt haar poppetjes op. Sneeuwwitje, Teigetje, een heks met een
opvallend laag stemmetje en een verzameling klein grut uit de Sesamstraatsfeer.
Heftig fluisterend schuift ze de poppetjes heen en weer. Een god in haar eigen
gedachten.
|