WEBLOG - BERICHT

Een heel diep beest. Saul Bellow
GEPLAATST: 1-6-2002
In januari 1996 reed Herman Stevens duizend kilometer door de sneeuw om de grootste romancier van de tweede helft van de twintigste eeuw te bezoeken.

Sommige levens lijken op touw gezet door een meesterverteller. Toen Saul Bellow acht jaar was, het jongste kind van Russische immigranten in Québec, werd hij in het ziekenhuis opgesloten. Tuberculose was toen nog een doodvonnis. Een half jaar lang mocht hij maar één bezoeker per week ontvangen - moeder of vader - en dit was een jongetje dat zo verliefd was op z'n familie dat hij er niet tegen kon thuis het eerst wakker te worden en te wachten tot het 'hele wonderlijke feest' weer in gang kwam. Sedertdien leefde Bellow op geleende tijd. Met gewichten rende hij trappen op en af om aan te sterken en, na een half jaar eenzaamheid, zoog hij alle genegenheid om zich heen op.

Tachtig jaar oud, leeft Bellow opnieuw op geleende tijd. Na een dubbele long-ontsteking en een operatie die de intensive-care monitoren bijna het zwijgen oplegde kan de schrijver ook niet goed verklaren hoe het komt dat hij er nog is. Tachtig jaar in aanmerking genomen, en een paar weken met razende sneeuw-stormen aan de oostkust, ziet Bellow er geweldig uit. Iedereen die hem ooit heeft gesproken vermeldt zijn tovenaarsogen. Niemand rept echter van zijn stem. Hij spreekt het mooiste Engels dat je in Amerika kunt horen.

'Wij zeiden altijd tegen elkaar dat het maar duizend dollar per jaar kostte om arm te zijn,' zegt Bellow, wanneer hij terugdenkt aan de crisisjaren die een schrijver van hem maakten. 'Duizend dollar was wel aan te komen, met boekbespre-kin-gen en stukjes, en je ontdekte dat het niet zo'n ramp was om arm te zijn. Je kon ontbijten voor 15 cent en 's avonds at je voor een kwartje. Een kamer kostte drie dollar per week en dan was je absoluut tevreden. Ik had nooit anders mee-gemaakt: je had niet het gevoel dat het leven achteruit was gegaan. Ik kon m'n vader in alle redelijkheid voorhouden dat het zinloos was rechten of medicijnen te studeren. Er waren genoeg zieke mensen, maar niemand kon een dokter betalen. De crisis sloeg niemand over. Ik was vijftien toen hij begon. De oorlog begon toen ik 25 was. Als ik aan de goede tijden dacht, dan dacht ik aan mijn kinderjaren.

een loden hoofddeksel

'In de jaren dertig zochten de meeste intelligente mensen het in Marx. Er was geen twijfel dat het kapitalisme had gefaald - behalve dat het er nog was, want Roosevelt had het gered. Marxisme was een leerschool voor mij, een paspoort tot een cosmopolitische instelling. Via de Partisan Review bleef ik op de hoogte van de situatie in Europa. Je volgde Hitler, Mussolini, de Spaanse Burgeroorlog en de processen in Moskou. Iedereen was arm, niemand had veel te eten, maar je zat elke dag in de bibliotheek te lezen. Er was geen televisie: mensen waren zo belezen toen. Als je pech had werd je een Stalinist. Ik was een volgeling van Trotsky, tot ik er eind jaren dertig achter kwam hoeveel verkeerde dingen hij had gezegd en gedaan.'

In 1940 reisde Bellow naar Mexico, net op tijd voor een laatste blik op Trotsky, het hoofd in een kegel verband, een bloedspoor van slaap naar baard. In de jaren veertig schreef Bellow zijn eerste twee romans, waar hij nu weinig waarde meer aan hecht. Ook The Adventures of Augie March (1953) is voor hem een boek dat 'de boot heeft gemist,' ook al riep Martin Amis het onlangs uit tot de Great American Novel. Het boek vestigde zijn naam. Had een docent hem eens afgeraden Engels te studeren omdat hij met zijn joodse bloed toch nooit de fijnere kneepjes van Shakespeare zou snappen, nu stond hij vooraan in de naoorlogse generatie. Sedertdien heeft Bellow geen zwak boek meer geschreven en Herzog (1964), het relaas van een professor die ontdekt dat filosofie noch politiek veel uitrichten tegen een gebroken hart, maakte hem wereldberoemd. De post bracht zelfs verzoeken om Herzogs recept voor sauce Béarnaise. Herzog was Bellows pleidooi voor een leven waar cultuur 'geen loden hoofddeksel' is.

'Als ik terugkijk op alles wat ik heb moeten lezen en leren, alleen maar om het weer te verwerpen dan slaat me de schrik om het hart. Wat een tijds-verspilling! Marxisme, psycho-analyse, Gestalt, Reich, Heidegger: mijn weg is geplaveid met de geschiedenis der filosofie. Ik kom uit de Midwest en heb een natuurlijke aversie jegens intellectualisme, maar in deze tijd kun je geen schrijver zijn zonder je daar in te verdiepen. Je moet er alleen niet mee besmet raken, want de meeste ideeën zijn gevaarlijke eenrichting-straatjes. Intellectuelen hebben de wereld weinig goed gedaan. Van de moderne mens wordt verwacht dat hij zich eigenhandig een weg slaat door deze theoretische jungle en de verkeer--de ideeën kapt. Maar het vergaat je als de tovernaarsleerling: met elke klap van de bijl worden het er meer. En dan zijn er degenen die hun misvat-tingen niet kunnen loslaten, want we blijven de ideeën die we in onze jeugd aannamen graag trouw. Als je die opgeeft dan ben je de beste tijd van je leven kwijt.

Valéry zei dat iemand eens de Divina Commedia van het moderne intellectualisme zou moeten schrijven, of misschien was het de Comédie Humaine, en dat blijft maar gonzen in mijn oor. Ik zou graag nog een keer de draak met de denkers van deze tijd willen steken, dus - gesteld dat Valéry aan een nieuwe Balzac dacht - zou ik in mijn afsluitende jaren dat boek wel willen schrijven. Alleen zou ik daarvoor natuurlijk veel beter thuis in de filosofie moeten zijn.'

een conservatief denker

Een gewaarschuwde blik in de kast wijst uit dat Bellows romans, van Henderson the Rain King tot More Die of Heartbreak, niets anders zijn dan die hedendaagse Comédie Humaine. Wie Bellow volgt op zijn filosofische weg, ziet dat de grote afslag ergens achterin de jaren zestig komt. In de etiketten-industrie gold hij al als een neo-conservatief toen dat nog lang geen mode was. Na de teleurstelling in het Marxisme sloeg zijn radicalisme naar binnen toe, erkent Bellow nu met enige spijt. In de jaren vijftig en zestig verplaatste de actie zich immers van de politiek naar de seksuele revolutie, en anders dan de Franse revolutie begon deze voor hem - een man van vijf huwelijken - direct met een schrikbewind.

'Bij nader inzien was de Russische revolutie niet de gebeurtenis die onze eeuw heeft veranderd. Het was de Amerikaanse revolutie die voor de grote transformatie heeft gezorgd. Het Moderne Project - kijk maar naar Bacon, Locke en Hobbes - had als doel de natuur te temmen, de aarde tot een paradijs van overvloed te maken en al onze behoeften te bevredigen. Amerikaanse produktietechnieken hebben dat paradijs binnen handbereik gebracht, en dit zou wel eens een definitieve omslag in de geschiedenis van de mens kunnen zijn. In de westerse wereld zien we een grenzeloze welvaart die op geen manier ondersteund wordt door een geestelijke structuur.

Om het eenvoudig te stellen: je zit in een vliegtuig en je hebt geen idee hoe zo'n ding werkt. En toch hangt je leven ervanaf. Nu wil iedereen in een noodvaart op het Internet, voor het te laat is. Straks zijn posterijen alleen nog nodig om de spullen thuis te bezorgen die we electronisch hebben besteld. Maar niemand weet hoe je ook maar over het Internet moet denken. We zijn op weg naar een hulpeloosheid waar de aapmens nog een uomo universale bij was.

'Voor mij waren de jaren zestig een soort toernooi tussen de Marquis de Sade en Jean-Jacques Rousseau. Je had die overweldigende toevloed aan consumptiegoederen en op dezelfde manier bestond het principe van de seksuele revolutie uit de onmid-dellijke bevrediging van elke behoefte die maar bij je opkwam. Niets mocht je genot in de weg staan. Terwijl Rousseau zegt dat iedereen van nature geneigd is tot compassie met z'n medemens, vindt De Sade dat je niet moet aarzelen om iemand de keel af te snijden als dat je een orgasme geeft. De meesten gingen niet zo ver, maar al die tijd zag je het mes blikkeren. Norman Mailer stak op een feestje z'n vrouw neer. Natuurlijk probeerde hij alleen maar een playboy te zijn, maar dat mes kwam regelrecht uit die krankzinnige Franse seksuele romantiek.'

niets aan de actualiteit verplicht

Bellows reactie op de jaren zestig kwam met Mr. Sammler's Planet(1970), een boze claustrofobische roman die niet alleen beelden van het concen-tratiekamp oproept, maar ook de benauwenis van een tijd dat de seksuele revolutie op haar top was. Het boek confronteert Sammler, een vluchteling uit een Pools massagraf, met een perfect geklede zakkenroller die Sammler het ultieme symbool van de consumptiecultuur toont wanneer hij z'n gulp open-knoopt. Het boek - in een ijltempo geschreven toen Bellow vastraakte in z'n herinneringen aan dichter Delmore Schwartz, die later in Humboldt's Gift uitmondden - bevat tevens een weergave van de publieke vernedering waarop de schrijver werd onthaald toen hij in San Francisco van het podium werd afgefloten, een oude man die niet met z'n tijd meeging. Het is nog steeds een onthutsend boek om te lezen.

In een Paris Review-gesprek rond die tijd verdedigde Bellow een schrijverschap dat niets aan de actualiteit verplicht is. Vietnam, democra-tie, vuilnisver-werking en leesvaardigheid in de moderne samenleving, waarom moet een schrijver een antwoord op al deze kwesties hebben als literatuur misschien de laatste oase is waar onze aandacht niet versplinterd wordt? 'Wat kan ik over Bosnië zeggen dat iemand die dezelfde bladen leest al niet weet?' vraagt Bellow dertig jaar later. 'De combinatie van Oostblok-armoede en een geschiedenis die is verzonnen door demagogische politici maakt het voor die mensen niet de moeite waard hun steden heel te houden. Kijk maar naar Spanje. Na de dood van Franco dacht iedereen dat de Catalanen en Basken zich met alle geweld zouden afscheiden, maar daar waren ze te welvarend voor. Maar heb ik nu iets gezegd dat niet al bekend was?'

Al heeft Bellow sinds Sammler steeds stormachtiger taferelen uit grootstedelijk Amerika afgeschilderd, het turbulente meesterwerk Humboldt's Gift (1975) culmineert in een credo van verstilling. Bellows alter ego overziet de chaos waarin hij is terechtgekomen en concludeert dat de mens metafysisch weg is zonder z'n verleden. Herinnering is de zuiverste vorm van aandacht, want alleen liefde maakt dingen het onthouden waard.

In de sublieme bundel tragikomische novellen Him with His Foot in His Mouth (1984) verbeeldt een Bellow-type zich hoe hij z'n neef kan vrijpleiten in zo'n proces waar Chicago afrekent met degenen die het gisteren voor het zeggen hadden. Hij zal bewijzen dat hij zich z'n neef herinnert tot de kleinste details. 'Mag ik nog één ding zeggen, edelachtbare, over de persoonlijke achtergrond van de beklaagde? Oom Metzger, z'n vader, ging 's avonds graag de deur uit, en vaak kwam hij dan bij ons thuis een kaartje leggen, met m'n vader en stiefmoeder. 's Winters was er thee en frambozenjam. 's Zomers moest ik naar de drogist om ijs te halen, een blok met drie kleuren - vanille, chocolade en aardbeien. Dan vroeg je om een liter Napolitaans.'

een literair monopolie

Wanneer Bellow z'n onooglijk oude exemplaar van James Joyce's Ulysses te voorschijn haalt, ontvouwt zich een soortgelijke telescoop van herinnering. 'Ik zat nog op school toen een vriendje van mij met deze pirateneditie van Ulysses uit Parijs kwam aanzetten. Hij had een neef die een boekhouder was, maar ook een tikje een losbol, en die had het boek gekocht omdat het verboden was in Amerika. Een obsceen boek! Hij smokkelde het het land binnen om te kijken wat er zou gebeuren. Er gebeurde niets. Toen probeerde hij het te lezen en dat lukte niet. Dus gaf hij het aan z'n neefje Sidney, maar die had het geduld er niet voor en zo kreeg ik deze krankzinnige Parijse uitgave te pakken. Vol drukfouten. Onmogelijke drukfouten. Zo maakte ik al vroeg kennis met meneer en mevrouw Bloom.

Maar al groeide ik op onder het sterrebeeld van Ulysses, ik ben geen Joyce-adept. Die hokuspokus hoeft voor mij niet. Joyce had een cult-status op het oog voor zichzelf. Hij was een soort dictator. "Jullie willen literatuur? Dan zal ik jullie literatuur geven, alleen wordt het dan wel mijn literatuur en van niemand anders. De rest van je leven lezen jullie Joyce: het kostte mij zeven jaar om Ulysses te schrijven, dus zeven jaar is het minste dat een lezer kan doen. Dan komt Finnegans Wake, en dan wordt het weer tijd voor Ulysses." Joyce was erop uit een monopolie te vestigen om alle literaire behoeften in het Engelse taalgebied voor zichzelf op te eisen. Als je Joyce zelf uit hebt, zijn er de boeken die Joyce ontcijferen, en dan zijn er alle interpretaties, en de parallelen met Homerus kunnen ook niet overgeslagen worden.'

Bellow reageert verbaasd op de suggestie dat elke schrijver ervan droomt de enige schrijver te zijn.

'Geloof me, een literair monopolie is wel het laatste waar ik ooit aan heb gedacht. Mensen moeten zelf maar uitzoeken wat ze lezen. Maar in Joyce herkende ik als scholier al de epiphanieën die ik zelf ondervond: heldere momenten waarin je tot het wezen van de dingen kon kijken. Daarom wist ik dat ik een schrijver was. Ik wist dat ik het leven in bepaald licht zag en dat iedereen het zou begrijpen wanneer dat licht aan was. In de crisisjaren lagen de kansen toch al niet voor het oprapen, maar ik kon nooit iets belangrijkers te doen krijgen dan wanneer ik achter die ingeving aanging. En dat is de kortste beschrijving van mijn leven.

Iedereen maakt zich schuldig aan een levenslang verraad jegens deze slapende vermogens omdat er nu eenmaal geen manier is om ze vast te houden. Het zijn maar hints. De mens is een heel diep beest met zoveel verborgen kennis en intuïtie - dat is het werkelijke onderbewustzijn, want Freud heeft het over driften die geen recht doen aan wat we zien en weten - en dat moet allemaal verdrongen worden omdat we in een praktische wereld leven. Maar onder-tussen leven we wel met een kunstmatige simplificatie van het menselijke wezen.'

geen biografie, dank u

Vijf jaar geleden publiceerde een oude vriendin van de schrijver een boek over Bellow. Ruth Millers ambivalente biografie was een mislukking. 'Ze kreeg toegang tot de papieren,' zegt Bellow, 'en kon de verleiding niet weerstaan.' Het boek hinkte op twee benen: literaire interpretatie en bedeesd voyeurisme. Volgend jaar zal een nieuwe biografie verschijnen van de hand van James Atlas, en ditmaal dreigt de biograaf zich te beperken tot onbedeesd voyeurisme.

'Het had niet moeten gebeuren,' verzucht Bellow. 'Het riekt naar sabotage. Er hangt een lucht van kwade wil rond het hele project. Ik heb misschien zes keer met Atlas gepraat en ik kreeg het gevoel dat hij gewoon niet geloofde wat ik zei. Hij denkt dat ik een leugenaar ben. Ik begrijp die achter-docht niet. Ik zou nooit in ernst met iemand praten zonder eerlijk te zijn, maar zo'n biograaf denkt dat ik maar doe alsof ik eerlijk ben. Zijn vrouw is een psycho-analyst, en het doet me denken aan wat mijn goede vriend Allan Bloom (The Closing of the American Mind) placht te zeggen: de twintigste eeuw is de eeuw van het verhaal achter het verhaal.

Marx zegt: het verhaal achter het verhaal is de klassestrijd. Freud zegt: het verhaal achter het verhaal is seksuele verdringing. In deze eeuw is er geen manier meer om eerlijk te zijn, want dat laat geen plaats over voor het verhaal achter het verhaal. Met Atlas begon ik te te merken dat hij gewoon niet begreep waar ik het over had. Hij heeft een andere mindset. Hij heeft geen begrip voor mij. Ik vertel hem iets belangrijks - iets dat ik belangrijk vind - en hij snapt het niet. Voor hem is het de hoofdzaak me te betrappen. En ondertussen geeft hij iedereen de indruk dat dit de geauthoriseerde biografie gaat worden, en ook dat is onheus. Ik heb niets geauthoriseerd.'

Uit het venster van de salon zie ik Bellows vrouw Janis het huis naderen: jong, donkere krullen en, zoals heel Boston, zichtbaar opgelucht met een bijna lente-achtige dag na de weken waarin de sneeuw zich tot boven de brievenbus opstapelde. Ze doceert aan dezelfde universiteit waar Bellow 's winters een college klassieke literatuur geeft. Terwijl de poes Moosey de neus in de buitenlucht steekt, vergelijken de echtelieden hun indrukken van een andere indringer in Bellovia. De jaren dat Brent Staples (nu redacteur van de New York Times) een student in Chicago was, schaduwde hij Bellow op straat. Staples kende hele bladzijden Bellow uit het hoofd, maar durfde de schrijver nooit aan te spreken, omdat hij razend was over de manier waarop Bellow z'n zwarte personages afschildert - Sammlers zakkenroller, de ghettoscenes in The Dean's December.

Het valt niet mee een vrouw in Bellows werk te vinden die niet poezelig is en uit op succesmannen, en evenzeer lijken een zwarte huid en criminaliteit vrijwel synoniem bij Bellow, behalve dat al die succesmannen net zo goed problemen met de wet hebben. Jarenlang zoutte Staples de frustratie op, tot hij z'n boek schreef - hoe een zwarte jongen uit de provincie het maakt in the Big Apple. Het verhaal van z'n obsessie met de Nobel-laureaat deed hij in het zondagsmagazine van de New York Times. Een afrekening.

Janis heeft het hele boek gelezen; Bellow hield het na de voorpublicatie in de krant wel voor gezien. De ironie is dat hij altijd geweigerd heeft aan boord te springen van de massale exodus van blank Amerika naar de veilige suburbs. Niettemin werd de misdaad hem teveel in Chicago - de stad waar hij mee vereenzelvigd wordt - en de Staples-geschiedenis was daar de bezegeling van. Iemand die niet achter hem aanging omdat hij in een luxueus appartement woonde, maar omdat hij Bellow was.

multicultureel Chicago

Chicago is de plaats waar Bellows kijk op de rassen-verhoudingen werd bepaald en de bepalende tijd is de woelige immigratieperiode vroeg in deze eeuw. 'Humboldt Park, de buurt waar ik opgroeide, was eerst zwaar Scandinavisch. Daarna kwamen de Oosteuropese immigranten, die snel wilden assimileren in Amerika. Alles veranderde toen de zwarten uit het Zuiden kwamen voor werk in de stockyards. Zij wilden niet opgaan in de assimilatie omdat ze de blanken niet vertrouwden. Die afzijdig-heid ten spijt raakten ze hun eigen manier van leven kwijt in de stad, want het waren allemaal landarbeiders en keuter-boertjes. In het Zuiden hadden ze hun eigen muziek, hun eigen kerk en hun eigen analfabetisme, maar in een stad als Chicago wordt het erg moeilijk een plattelandsleven op te houden. Ik geloof niet dat er zoiets is als een zwarte Afro-Amerikaanse cultuur: dat is een misvatting die kunstmatig is opgebouwd. Iedereen in Amerika krijgt de kans zichzelf opnieuw uit te vinden, maar dat hele verhaal over de Afrikaanse roots is uit de lucht gegrepen. Niemand in Afrika spreekt over de zwarte Amerikanen als hun Afrikaanse broeders, en dat komt omdat het Amerikanen zijn, net als alle anderen.

'Ik was een voorstander van Johnsons Great Society. Martin Luther King was een waar hervormer. Maar het succes van de Civil Rights-beweging had een paar vreemde bij-effecten. Er werd een corps van politieke voormannen in het leven geroepen dat er alle belang bij heeft de erfelijke grieven en de aparte positie van zwarten in stand te houden. Dit zijn geen hervormers. Iemand als Jesse Jackson heeft helemaal niets hervormd: hij is een demagoog. Ze houden nooit op over de slavernij, maar vroeger was er overal slavernij. In Rusland werd horigheid afgeschaft rond dezelfde tijd als de slavernij in Amerika, maar het zou de afstammelingen van de serfs weinig helpen als ze naar het Kremlin marcheerden. In Amerika heb je echter een welvarende en, naar eigen zeggen, humane maatschappij die gelooft dat voor elke zonde geboet moet worden, en dus moeten de blanken betalen - ook al arbeidden hun voorouders onder nauwelijks betere omstandigheden ergens in negentiende-eeuws Europa of Azië. Dit geldt natuurlijk niet voor mij. Als jood hoor ik mezelf nooit mee te tellen.'

de wereld vaarwel kussen

Verleden zomer vroeg de Sunday Times een groep Engelse romanciers wie voor hen de grootste levende schrijver is. De uitslag was verrassend inzoverre er geen Salman Rushdie uitrolde. Naast John Updike bleek Saul Bellow de voornaamste schrijver te zijn voor de generatie van Amis, Barnes en Byatt. Dezelfde generatie die hem in 1968 van het podium had gefloten. De tijden veranderen. Wat constant blijft is Bellows afkeer van alle klassificaties, lijsten en etiketten.

'John Cheever zei eens dat hij zonder z'n fanmail niet zou kunnen schrijven. Hij was een doorgewinterd ironicus, dus misschien bedoelde hij het tegendeel, maar ik heb niet zo'n grote honger. Het is prettig wanneer mensen vinden, ondanks je hoge leeftijd, dat je een goed schrijver bent. Want voorlopig is er aan kwaadaardigheid nog geen gebrek. Er zijn nog steeds critici die vinden dat ik een aansteller ben en een phony. Ik ben nu tachtig jaar oud en kan terug-kijken op een lang leven als schrijver. Ik heb mijn eigen koers gevolgd. Ik heb mezelf losgemaakt van groeperingen die in hun tijd door iedereen werden toegejuicht. T.S. Eliot was mijn voorbeeld niet, of Hemingway, of Faulkner, en dat was erg lastig voor de critici. Ik heb altijd gezegd wat ik vond en schreef het ook nog eens op. Hopelijk zal mijn werk bewaard blijven omdat het indivi-dueel is.'

Bellow houdt de ogen op z'n gast gevestigd. 'Verleden jaar was ik erg ziek, en ik ontdekte hoe ik er werkelijk over denk. Ik blijf in leven omdat ik schrijf. Zolang ik iets te schrijven heb leef ik en als mijn stof opraakte dan zou het afgelopen zijn. Het is een soort bijgeloof: god zal me bewaren zolang ik iets te doen heb. Toen ik jong was schreef ik vanuit een soort chaotische begaafd-heid, en er zijn een paar boeken die voor mij de boot hebben gemist. Als schrijver word ik nog steeds beter, nu ik het meer onder controle heb. Beknopt--heid. Vorm. Ik houd van zo'n novelle als The Bellarosa Connection en ik wil er meer van schrijven. Of het verhaal dat verleden zomer in Esquire stond, een epifanie van toen ik zeven, acht jaar was, die de rest van m'n leven gekleurd heeft. Er is nog zoveel te doen. Dus zolang gevoeligheid en geheugen blijven, zal ik verder schrijven en de wereld vaarwel blijven kussen.'

Vrij Nederland, februari 1996