Vaders van nu
GEPLAATST:
Vaders van nu ()
Wanneer een man eenmaal vader wordt, maakt hij zichzelf overbodig. Met kinderen
in huis veranderen de machtsverhoudingen, want moeder maakt de dienst uit. Dan
blijft er voor de meeste vaders niets anders over dan werken.
Een jaar of vijftien geleden ging ik wonen in een middelgroot
universiteitsstadje in het westen van het land. In mijn studententijd had ik er
in rattige steegjes en aan statige grachten gewoond. Nu ging ik buiten de
singels zitten, in een jaren-dertig wijk die vooral in trek was bij jonge
gezinnen. Het was een kindvriendelijke buurt. ‘s Ochtens fietsten de mannen
naar het station, en sommige vrouwen ook, en dan daalde er een diepe stilte
over de wijk. Op een paar winkeliers na was ik overdag de enige volwassen man
in de omtrek.
Misschien kwam het doordat ik een paar jaar in het jachtige buitenland had
gezeten, maar ik moest wennen aan zo’n plek waar de tijd net stroop was. Soms
wandelde er een jonge moeder voorbij achter de kinderwagen, sereen glimlachend.
Wanneer ik ‘s middags snel een paar boodschappen ging doen, passeerde ik
woningen waar moeders met kleine kinderen voor de televisie zaten, en met een
beetje pech kwam ik zulke moeders ook tegen in de winkel, want ze hadden lang
nodig om te bedenken wat ze gingen bestellen. Zelfs een hele zin kwam er maar
met moeite uit.
Veel van die vrouwen hadden jaren gestudeerd, maar het moederschap bracht hen
terug naar een vroeger stadium. Je praat niet ongestraft de hele dag babytaal.
Urenlang zaten ze kinderprogramma’s te kijken, liedjes te zingen, daarna een
bezoekje bij oma, en dan werd het alweer aftellen tot papa thuis kwam. De
meeste van die vrouwen zagen er dolgelukkig uit, zolang ze niet over de
boodschappen hoefden na te denken.
Vijftien jaar later werd ik zelf vader. ‘Tweede leg?’ riep iemand spotttend
toen hij ons in de laatste maand voor de geboorte zag lopen. Ik had kunnen
terugroepen dat ik voordien nog nooit over kinderen had hoeven denken, maar
vermoedelijk zijn er wel een of twee exen die daar anders tegenaan kijken. Toch
hoefde je geen genie te zijn om uit te rekenen hoe oud ik zou zijn wanneer mijn
dochter zestien werd.
Op de middelbare school had ik een vriendinnetje gehad wier vader al was
gepensioneerd, en de kinderen namen die man alleen serieus wanneer het zakgeld
werd uitgedeeld. Vooral de oudste dochter kon dodelijke imitaties weggeven van
de oude man. Het mini-college over de fluitconcerten van Telemann. Je hoefde
maar ‘Telemann’ te zeggen en ze begonnen te gniffelen. Misschien werd ik
ook wel zo’n vader. Ik kon me een ergere oude dag voorstellen.
Toen ik mijn dochtertje in de verloskamer voor het eerst kreeg aangereikt, was
ik een maagd op dat vlak. Ik had nog nooit een kindje vastgehouden. Zo
breekbaar. Wat het kleinste kind je al snel laat zien is de kracht van het
karakter. Vanaf het begin doet het de dingen op zijn eigen manier. Maar een
klein kind laat ons vooral opnieuw in onszelf kijken. De zorg voor onze
kinderen is een oerdrift, en in onze tijd zonder remmingen merk je dat overal.
Al die ouders die claimen dat hun kind hoogbegaafd is, ook al kan het nog niet
eens lopen, moeders die een compleet circus inhuren voor een kleuterverjaardag,
en het type kerel dat zich pas een family man voelt als hij samen met zijn
kinderen de hele breedte van het trottoir inneemt. We leven in een tijd van
herleefd Darwinisme en sommige ouders nemen het dictaat van the selfish gene wel erg letterlijk. We willen als
winnaars uit de struggle for life komen, op straat, op school en in de buurt.
Een klein kind maakt gevoelens los die we sinds onze eigen kindertijd niet meer
met die kracht hebben ervaren. Als kind bezat je je ouders. Je ging er het
liefste bovenop liggen. Nu zijn de rollen omgedraaid en je bezit een kind. Nog
voordat het in staat is om onderaan de trap te gaan staan en net zo lang
‘pappa’ te zeggen tot je naar beneden komt, lang voordat het sowieso iets kan
zeggen, ben je als ouder al verkocht. Je kunt niet zonder.
De bezitsdrang die een kind opwekt - beschermen, koesteren,
hebben - is zo in onze cultuur verankerd dat we er verder geen
vragen bij stellen. Zo vertelde een dichteres me dat ze voor haar eerste kind
een dagboek had bijgehouden, anderhalf jaar lang iedere dag een brief aan haar
baby. Honderden pagina’s. Ze wilde dat haar kind haar zou kunnen leren kennen,
mocht haar iets overkomen. Ze was 34 jaar, haar gezondheid liet niets te wensen
over en de dichtkunst geldt niet echt als een gevaarlijk beroep. Als ze ergens
aan zou bezwijken, was het wel de gedachte dat ze er elke dag helemaal voor
haar kind moest zijn. Dat kinderen het dagboek van hun ouders helemaal niet
willen lezen, was niet bij haar opgekomen.
Anders dan onze voorouders krijgen wij nu kinderen als een bewuste keuze, waar
vaak lang over is gedroomd en gedelibereerd. Dat heeft een grote invloed op de
manier waarop we met onze kinderen omgaan. Die worden omgeven met een bijna
obsessieve zorg. Het mag hun aan niets ontbreken en er mag niets fout gaan. Er
is veel geschreven over hypermama’s en hoe ze met elkaar zouden rivaliseren in
perfectionistisch moederschap. Alle energie en eerzucht die ze eerst in hun
carrière stopten wordt nu op het kind gericht.
Misschien gaat die rivaliteit tussen moeders pas spelen wanneer de kinderen
naar school gaan, want ik heb er niet veel van gezien. Moeders van kleine
kinderen lijken veel vaker in hun hoofd te wedijveren met hun eigen moeder, of
een geidealiseerde versie daarvan. Of ze zetten zich juist af tegen de losse
manier waarop zij zelf in de jaren zeventig zijn opgegroeid. Het blijft een
gevecht met een denkbeeldige tegenpartij.
Het maakt eigenlijk niet uit met wie hypermama’s nu concurreren, het
opvallendste is dat er nauwelijks een vader voorkomt in het hele verhaal. Het
is een discussie voor vrouwen onder elkaar. Nadat NRC Handelsblad in oktober van dit jaar een excerpt
uit Sanne Bloeminks Hypermama had afgedrukt, schreef een geërgerde lezeres dat ‘de andere
ouder, de vader, geheel buiten beeld blijft.’ Ze vond dat vrouwen ‘te vaak het
idee hadden dat zij de zorg en opvoeding beter ter hand nemen. Vanaf de
geboorte wordt gemotiveerde vaders verteld wat wel en niet moet gebeuren en is
er kritiek op de manier waarop de vader de verzorging oppakt.’ Geen wonder dat
mannen zich afzijdig houden en liever fulltime blijven werken.
Bloemink merkt in haar boek op dat het beter was als mannen ook hele dagen
doorbrachten met hun kinderen en hun luiers verschoonden, maar in veel gevallen
laten de machtige moederhormonen dat niet toe. De schrijfster rept van de regen
van kritiek die mannen kunnen verwachten als ze de kinderkamer betreden en
hoeveel moeite het haar zelf kostte om haar man niet telkens te ‘verbeteren’
wanneer hij in de buurt van hun eerste kind kwam. ‘Dat was soms niet
gemakkelijk, maar ik had een vage notie dat dit cruciaal was.’
Weinig mannen zullen die vage notie bestrijden.
Elke man kent het lijstje met wat er allemaal moet gebeuren (en wat er niet mag
gebeuren) waarmee hij ‘s ochtends met het kind wordt achtergelaten als moeder
er een dag op uit gaat. Veel mannen kennen ook de manier waarop een moeder het
huis verlaat, met telkens nog een laatste inspectie of er geen onheil op de
loer ligt. We kunnen vertederd zijn over zoveel zorgzaamheid, en het heeft ook
iets komisch. Maar er gaat ook een wurgende dwang van uit. Moeder is de baas.
Je kunt jarenlang hebben geleefd op basis van gelijkwaardigheid, wanneer er
kinderen komen is dat afgelopen.
Ik ben nooit een mannen-onder-elkaartype geweest, maar de laatste tijd betrap
ik me wel op blikken van verstandhouding wanneer ik met mijn dochtertje op een
speelplaatsje ben en er rent weer een moeder met uitgestrekte reddende armen
achter een kindje aan om te voorkomen dat het iets zou overkomen. Neurologisch
onderzoek geeft aan dat kinderen met overmatig beschermende ouders zich anders
ontwikkelen, want alles wat ze op hun weg ontmoeten is voorgeprogrammeerd. Dat
is geen goede voorbereiding op de toekomst, en het kan ook niet prettig zijn om
altijd een angstige moeder om je heen te hebben,
Vroeger begreep ik al die collega’s niet die een kantoorkamertje huurden zodra
er een kind kwam. Een van de weinige voorrechten van het schrijverschap was
toch dat je gewoon thuis kon werken? Naarmate ons huis kamer voor kamer
babyproof was gemaakt, en ik kreeg te verstaan dat een pen in de handen van een
klein kind een gevaarlijk projectiel was, begon ik het te begrijpen. Het leek
alsof ik in een ander huis was komen te wonen. Een huis vol gevaren waar alles
een plankje hoger kwam te liggen en er nooit een glas op tafel mocht blijven
staan. Onze dochter was al dik een jaar voordat ik in gestolen uurtjes weer kon
werken.
Mijn halve leven heb ik de waan verkeerd dat het leven eeuwig doorging. Er was
geen haast. De tijd kwam wel. Toen ik ons kind voor het eerst vasthield, na een
bevalling die de hele nacht had geduurd, had ik het bewijs in handen dat de
wereld anders in elkaar zit. Er is een tijd van komen en van gaan. Het kind was
onze opvolger op aarde en vanaf die ochtend begon de klok sneller te tikken,
alsof er hele uren uit etmaal waren geglipt. Daarom begrijp ik nog steeds niet
waar die moeders die zo sereen achter hun bugaboo’s zweven de tijd vandaan
halen. Met een kind in huis rep je je van de ene klus naar de andere, en
wanneer ‘s avonds de stilte valt, ben je uitgeteld. Maar wel met de zekerheid
dat er de volgende ochtend een kind op je wacht.
Het is niet dat de regels van het spel veranderen wanneer er een kind komt. Het
wordt een heel ander spel. Alles in huis draait om het kind, en omdat de moeder
altijd weet wat het beste is voor het kind is zij voortaan de baas. Het maakt
niet uit of de moederlijke intuïtie een product is van negen maanden absolute
intimiteit, of dat mannen gewoon niet de kans krijgen net zo’n antenne te
ontwikkelen voor de behoeften van het kind. Ze doen er verstandig aan haar
aanwijzingen zonder vragen te volgen, want intuïtie is per definitie
irrationeel.
Ik kan het aantal vrouwen niet tellen die eerst helemaal voor hun carrière
gingen, maar na hun zwangerschapsverlof spoorloos verdwenen, omdat ze geheel
opgingen in het moederschap. Dat is hun goed recht, alleen stoppen ze daar
zoveel passie in dat er voor de man nauwelijks nog plaats overblijft. Hij wordt
de tent uitgemoederd.
‘We hadden twee meisjes,’ vertelde een collega me. ‘Ik was elke week twee dagen
met ze thuis. Wanneer mijn vrouw ‘s avonds thuis kwam, zocht ze het hele huis
af om te kijken of ik iets verkeerd had gedaan. Ook al zat de tweeling stralend
aan tafel, ik moest worden gestraft voor de tijd die ik met ze had
doorgebracht. Voor twee kinderen zorgen was niets vergeleken bij de moeite die
het kostte zo’n moeder tevreden te houden.’ De tweeling was vijf toen hun
ouders scheidden en tegen de tijd dat er een fatsoenlijke omgangsregeling werd
nageleefd waren de kinderen al tieners.
Wanneer een man eenmaal vader is geworden is hij eigenlijk overbodig in huis,
voor de moeder. Hij heeft zijn biologische taak volbracht. Thuis staat hij maar
in de weg. Hij heeft geen fijne neus voor luiers. Er zijn genoeg mannen die
voor hun kinderen willen zorgen, maar in de meeste gevallen krijgen ze er
gewoon geen ruimte voor. Daarom geven de meeste mannen er maar de voorkeur aan
harder te gaan werken wanneer er kinderen komen. Zo blijven ze uit de
gevarenzone waar de mamahormonen heersen. Overheidsplannen om een regeling te
treffen voor vaders die vaker thuis bij de kinderen willen zijn, hebben tot
dusverre weinig succes gehad, want veel mannen willen helemaal niet meer thuis
zijn, want dan zit er een hypermama op hun nek.
In een verhaal over hedendaags vaderschap speelt de moeder een belangrijke rol.
Vaak was er helemaal geen kind geweest als de moeder niet de knoop had
doorgehakt, al dan niet met het oog op de biologische klok. Uiteindelijk maakt
de vrouw een man vader. De man is niet de heer der schepping meer, hij is
eerder het onhandige hulpstuk in de voortplanting geworden. De vrouwtjes maken
de keus, en de mannetjes trommelen zich op de borst. Allemaal theater. Nog even
en ze zijn helemaal overbodig.
De man op het zijspoor is
inmiddels een axioma geworden waarmee iedereen in zijn achterhoofd rondloopt.
Hetzelfde uitgeklede beeld van de menselijke natuur ligt ten grondslag aan de
epidemie van de hypermama. Je zult maar het idee hebben dat het lot van de
evolutie zich in jouw handen bevindt, of op zijn minst het voortbestaan van de
betere middenklasse. Daar zou ik ook hyper van worden.
Over een of twee generaties is the selfish gene vervangen door een nieuw populair-wetenschappelijk model. Dan
moeten we ook naar de bibliotheek om te achterhalen wat een hypermama is, en
misschien zullen vaders dan wat meer ruimte krijgen thuis. Al ga ik daar nog
niet op wedden, want er verandert altijd iets in de machtsverhoudingen wanneer
er een kind wordt geboren. Ik zou mijn vrouw eerder een supermoeder noemen dan
een hypermama, met alle grappige spelletjes die ze voor ons dochtertje verzint.
Maar niemand ontsnapt aan de tijdgeest. Daarom vraag ik altijd eerst, voor ik
het badje laat vollopen, hoe ze het water wil. Te koud of te warm? Want het kan
nooit goed genoeg.
HP De Tijd, Kerstspecial 2008
|