WEBLOG - BERICHT

Onze paarse letteren
GEPLAATST: 26-7-2002

Wanneer onze kindskinderen willen kijken hoe ons leven er rond het millenium uitzag, hoeven ze in de bibiliotheek niet te zoeken. Want voor het heden sluiten onze schrijvers de ogen. Wij lezen liever een historische roman. Over het taboe op cultuurkritiek.

De werkelijkheid was vreemder dan fictie. Bij de feestelijke uitreiking van de Libris Literatuurprijs 2002 was het ongeloof van alle gezichten af te lezen. Zelfs winnaar Robert Anker kon er amper bij dat hij Harry Mulisch had ‘gepasseerd.’ Maar uiteindelijk was het maar een detail wie de prijs kreeg. Twee dagen na de moord op Pim Fortuyn was het al moeilijk genoeg te geloven dat al die mooie rimpelloze boeken uit hetzelfde land als wij kwamen.

Wie tussen de bekroonde romans van de afgelopen jaren gaat zoeken naar een aanwijzing waarom er dit jaar in ons land zo’n onrust losbarstte, zal weinig wijzer worden. Wie via de letteren wil uitzoeken wat er in ons land omgaat, kan het beter vragen aan allochtone auteurs. Die kijken hoe we leven. Ze moeten wel. Maar schrijvers die mikken op literaire status kijken een andere kant op. Hun verhalen komen uit een literair reservaat waar alle gelijkenis met de werkelijkheid op toeval berust.

In de meeste landen staan romanciers van formaat midden in hun tijd. Een schrijver die de aandacht wil, zal het publiek toch minstens moeten vertellen hoe we tegenwoordig leven. Grote literatuur houdt de tijd een spiegel voor. Dat was al zo in de tijd van Balzac, Flaubert en Tolstoi, en zo gaat het nu nog, gezien het oproer rond Michel Houellebecq’s Elementaire deeltjes, Money van Martin Amis, of zo ongeveer elke Amerikaanse roman waar wij van hebben gehoord. In Duitsland worden er geregeld veldslagen geleverd op de opiniepagina’s van de Frankfurter Allgemeine Zeitung over zoiets onschuldigs als een roman.

En in Nederland? Bovenaan de honderd titels tellende lijst die de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde dit voorjaar samenstelde - onze literaire canon - staat Max Havelaar van Multatuli, en de meest genoemde na-oorlogse schrijver is W.F. Hermans. Twee schrijvers die hun tijd dicht op de huid zaten, en dikwijls last met de burgerij kregen, tot aan de keer dat burgemeester Van Thijn Hermans tot persona non grata in Amsterdam verklaarde.

Sindsdien zijn er in onze literatuur weinig romans geweest die de confrontatie met onze tijd aangaan, want onze schrijvers willen aan de tijd ontstijgen. Ze schrijven voor de eeuwigheid. Terwijl de meeste klassiekers van vroeger niet bang zijn voor actuele verwijzingen, vlakken onze schrijvers van nu alle verwijzingen naar tijd en locatie uit. Tijdloze boeken. Het is een literaire vorm van Neerlanditis.

Toch was het een Neerlandicus die begin jaren tachtig onze letteren hielp wakker schudden, toen de Leidse hoogleraar Ton Anbeek na een verblijf in Amerika vroeg waarom er in onze romans zo weinig straatrumoer was te bekennen. De eerste na-oorlogse literatuur liet immers zien hoe onze samenleving eraan toe was, van De avonden tot Ik heb altijd gelijk, en ook bij een een notoir cerebraal schrijver als Vestdijk kon je lezen hoe het ons was vergaan van de jaren dertig (Else Böhler) tot de koude oorlog (De schandalen). Maar tegen 1970 hield het op en veranderde onze literatuur in literaire muzak. Dun en nergens storend.

Anbeeks oproep kwam op het juiste moment, want in de jaren tachtig verscheen er een reeks eigentijdse stadsromans die liet zien wat een morele spanning kan uitgaan van fictie die ons confronteert met het hier en nu. Net als in andere landen met een volgroeide literatuur leken we op het punt gekomen dat onze schrijvers de mouwen weer opstroopten om met al een verbeeldingskracht een analyse van het heden te geven. De lange jaren zeventig waren voorbij. Weg waren de zompige kleuren en de praatgroepen. Weg waren de dunne boekjes met titels als Niets gebeurt. De jaren tachtig brachten spannende tegenstellingen in de maatschappij, van yuppen en krakers, cocaïne en kruisraketten. Het leven ging weer ergens over, en de literatuur ook.

Mulisch’ De aanslag (1982) verscheen het jaar na Anbeeks oproep en koppelde de literatuur van na de oorlog aan de jaren tachtig. Daarna ontpopte de mysterieuze Patrizio Canaponi zich tot A.F.Th. van der Heijden met De slag bij de Blauwbrug (1983), de roman over de rellen rond de kroning van 1980. Zijn cyclus De tandeloze tijd culmineerde in 1990 in De advocaat van de hanen, waarin de dood van kraker Hans Kok een rol speelde. Andere grote romans voerden geen regelrecht straatrumoer op, maar gaven wel een beklemmend beeld van de tijd waarin we leefden, zoals Frans Kellendonks magnum opus Mystiek lichaam (1986), Joost Zwagermans Gimmick! (1989) en Geerten Meijsings meesterwerk De grachtengordel (1992).

En toen was het voorbij. De jaren negentig werden het decennium van de historische roman, en de dominante schrijver was Thomas Rosenboom. Niet alleen omdat hij schitterende romans schrijft en bereid is zich vele jaren op te sluiten voor één boek, al spreekt dat het publiek zeker aan. Gewassen vlees en Publieke werken (2000) waren ook zo succesvol omdat ze perfect samenvallen met hun tijd, ook al waren het op het eerste gezicht historische romans. Want dat is de grote paradox van deze periode. Hoe beter het met ons ging, hoe minder we ervan wilden weten. Alsjeblieft geen romans die ons de spiegel voorhouden in onze radeloze welvaart.

Wanneer de kinderen van onze kleinkinderen naar de bibliotheek gaan om te kijken hoe het leven rond het millenium eruit zag, zullen ze lang moeten zoeken. De boeken zijn er wel, vaak heel vaardig geschreven boeken, maar ze vertellen ons niets over deze tijd. Want als we de literatuur van onze paarse jaren in één woord moeten samenvatten, hoeven we niet lang te zoeken. We schrijven uit escapisme, en we lezen uit escapisme. Alle bekentenisboeken doen daar niets aan af. Onze literatuur is een taalspelletje geworden.

Er zijn perioden geweest met dictators en absolute vorsten en kunstenaars die hun nek riskeerden als ze lieten zien hoe het leven in hun tijd werd geleefd. In de Paarse jaren was er geen dictatuur, maar een afspraak. We keken de andere kant op, want we wilden niet weten hoe we een ander land waren geworden. Het publiek was niet geïnteresseerd in fictie die hun tijd een spiegel voorhield, en voor de meeste schrijvers hoefde het net zo min. Het blijft verbijsterend. Nooit is onze samenleving in zo’n korte tijd zo sterk veranderd, door geld, techniek, Disneyficatie, ontkerstening, en de immigratie uit andersoortige culturen. Maar er waren nauwelijks schrijvers die deze veranderingen een plaats in hun werk gaven, want zuke onderwerpen pasten niet in hun idee van literatuur. Dan kwamen kinderboekenschrijvers nog verder.

Een land van noeste, zuinige ploeteraars veranderde in een hedonistisch koninkrijk, waar van heinde en verre naartoe wordt gevlogen om de vruchten van de gedoogcultuur te plukken. Nergens rijden zoveel auto’s op zo’n klein stukje land rond. Nergens zijn de files zo lang, en nergens is het leven zo goed wanneer we thuis in de achtertuin zijn aangeland. De politicus die iets wil met de ‘zwakkeren in de samenleving’ zal ze eerst moeten importeren, want de laatste arbeider is allang met pensioen. Het gaat ons beter dan ooit. We weten alleen niet waar we het aan hebben verdiend. En daarom willen we er niet over lezen.

Het rijtje romans van de jaren tachtig liet al zien, chronologisch, waar het heen ging met ons. De aanslag en De slag om de Blauwbrug leken nog te geloven dat het goed is voor je overtuigingen de straat op te gaan, of het nu over de kruisraketten gaat of over een rechtvaardiger verdeling van woonruimte (liefst op een A-locatie). Het waren feelgood boeken voor de lezer en schrijver die het hart op de juiste plaats hebben zitten. Maar naarmate de jaren negentig dichterbij kwamen, werd het lastiger vast te stellen of er wel een goede plek is voor zo’n onbetrouwbaar orgaan als ons hart.

Als er in Gimmick! al een good guy rondloopt, is het de sukkelige Raam die zijn meisje kwijt is, terwijl zijn cynische vrienden Groen en Eckhardt zich vrolijk sufneuken. En De grachtengordel is nog zwarter. Schrijver Erik Provenier heeft nog maar één doel in het leven, en dat is de grote literatuurprijs winnen en call-girls bestellen. De literatuur is een loterij, de liefde is een valkuil. Het gaat alleen nog om het geld.

Het was geen verhaal voor de paarse lezer, want het is waar. Meijsing zag het al aankomen. Onze paarse jaren waren uiteindelijk één grote uitverkoop. Het was een leuke tijd, er was alleen weinig om trots op te zijn. Daarom werd De grachtengordel, welbeschouwd een klassieke roman over trouw (aan het vak, aan vrienden, aan de grote liefde), in de pers slechter onthaald dan alle andere romans van Meijsing. Hetzelfde was eerder al gebeurd met Kellendonks Mystiek lichaam - ook het beste boek van een critics’ darling (zolang hij schreef wat de recensenten graag wilden lezen) dat grote tegenstand ontmoette. Ook Kellendonk had het over geld, kunst en liefde, en hoe we onze waarden moeten bepalen in de wereld waar alles op de markt is gekomen. En ook hier ging de man die de vragen stelde voor de bijl, want hij bedreef cultuurkritiek, met een vooruitziende blik, en daar houden de critici niet van.

Waarom wordt iemand ciriticus? Omdat hij of zij het op school al leuk vond om boeken samen te vatten. Na ‘het verhaaltje’ tikt de criticus nog een citaat over om daaraan een conclusie te verbinden of de schrijver al dan niet kan schrijven. Voor schrijvers met een verhaal is dit wat pover. Die doen er verstandig aan lang van te voren in briefwisseling te treden met de criticus (zie Jeroen Brouwers’ omvangrijke briefwisselingen met Tom van Deel en Jaap Goedegebuure) of de critici in de kroeg op te zoeken om preventief hun boek in te steken.

Ambitieuze critici van het type Zeeman doen er graag wat beroemde auteurs uit het buitenland bij, en niet alleen omdat hun prestige ook op de criticus afstraalt. De nieuwste Roth, Rushdie of Kundera is immers in de originele taal besproken voor het boek hier komt, zodat het intellectuele legwork al is gedaan en onze criticus alleen nog een Nederlandse draai hoeft te geven aan de influisteringen van over de grens. Dit verklaart waarom onze critici het hoofd koel weten te houden wanneer een Houllebecq een controversieel boek schrijft, of een Günther Grass. Maar wanneer in ons land een stekelige roman verschijnt, gaan ze elke keer op hun gezicht.

"In Nederland staat het zich bedienen van cultuurkritiek in een roman nog net niet gelijk aan zelfmoord," zei Joost Zwagerman vorige maand in HP De Tijd in een reportage over Houellebecq. "Dat wordt hier beschouwd als veredelde journalistiek. Je moet hier vooral geen boodschap hebben. In navolging van hoe Mulisch het heeft geformuleerd, gaat men daarvoor naar de supermarkt. Houellebecq gooit die ongeschreven wet totaal overboord. Een kwestie van willen, durven en kunnen."

In onze paarse letteren willen, durven en kunnen onze schrijvers niet meer. Niemand zit erop te wachten te worden gespiesd op het onvermogen van de critici, zoals Kellendonk overkwam. In de meeste schrijvers schuilt immers een brave scholier die graag een pluim van de juf krijgt. De gemiddelde paarse schrijver - zeg Herman Franke of Nelleke Noordervliet - bedient zich van een obligaat cultuurpessimisme waarvan niets blijft haken. Het ziet eruit als kritiek, maar in werkelijkheid is het een vorm van zelffelicitatie. Schrijvers bekennen zich nog maar tot één thema. Schrijven. Taal. Voor hen is er maar één maatschappelijk probleem en dat is de ontlezing. Hun wereld is een bibliotheek.

De literatuur heeft haar angel verloren, want we willen, kunnen en durven niet meer. Toen Kees van Beijnum zijn gooi deed naar een hedendaagse stadsroman, met De oesters van Nam Kee (2000), putte hij zich in de interviews uit in excuses. Als we vonden dat zijn werk te dicht bij de werkelijkheid stond, moesten we maar bedenken dat hij oorspronkelijk een journalist is. Het was geen literatuur. Het was een bijna Stalinistische exercitie van zelfkritiek, want Nam Kee is een intens literair boek, in verbeelding, constructie en intensiteit van taal. Alleen gaat Van Beijnum anders te werk bij de stoffering van zijn roman dan de doorsnee paarse auteur. Zijn figuren lezen geen boeken, spelen geen piano en hebben geen andere hobbies waaraan de lezer kan zien dat het om Ons Soort Mensen gaat.

Literatuur lezen is voor velen tenslotte een vorm van sociale aspiratie. De romans van Anna Enquist en Margriet de Moor spelen zich af in een welstandsklasse waar men zich het liefst met elkaar verstaat door over opera’s en strijkkwartetten te praten. Wie die boeken leest hoeft niet te twijfelen hoe we ons leven moeten leven - de vraag achter alle literatuur. Een vrijstaand huis, een Volvo en een abonnement op het Concertgebouw, en u bent al een heel eind. Deze personages gaan weliswaar mank aan bloeddorstige hartstochten die zich slecht rijmen met een hypotheek en een stel kinderen op het lyceum. Maar gelukkig was ons al verklapt dat die verwikkelingen gewoon zijn ontleend aan Don Giovanni of een ander klassiek melodrama. Het is immers maar kunst.

Zulke kunst in het kwadraat doet geen pijn, want er staat niets op het spel. Escapisme is de standaard geworden in onze literatuur. We nemen het ervan, maar we komen er niet graag voor uit. We blijven Hollanders. We laten ons hooguit de spiegel voorhouden door Arnon Grünberg, want dat is zo’n grappig kereltje, die wel zo snugger is geweest naar New York uit te wijken voor hij last kreeg.

De werkelijkheid blijft vreemd aan onze fictie, want we willen niet weten hoe we leven. We willen geen literatuur. Geef ons maar kitsch. De kleine canon die de recensenten van NRC Handelsblad voor de zomer samenstelden, telde het voor ons uit. Vijftien boeken moesten staan voor het beste van de laatste twintig jaar, en het waren vooral brave taalbouwsels waar geen mens zich aan kan schaven. Een blik op citaten als "onder een koepel van taal," er "gebeurt nagenoeg niets," en "de constructiewerkzaamheden van ons geheugen" liet al zien dat het geen onhandigheidje was dat de meeste grote romans van de afgelopen twintig jaar ontbraken, zoals Mystiek lichaam, De advocaat van de hanen en De grachtengordel. In onze paarse letteren kunnen we zulke literatuur niet gebruiken.

HP / De Tijd, 26 juli 2002