WEBLOG - BERICHT

Schrijvers op drift
GEPLAATST: 10-9-2004

Wanneer mag iemand zich een schrijver noemen? Critici kunnen lang twisten over de eisen waar een echte schrijver aan moet voldoen, maar er is  één criterium waarmee het begint. Een schrijver heeft een uitgever. Het maakt niet uit hoe makkelijk het is geworden om je gedachten in een weblog op het internet te zetten. Niemand wordt als schrijver serieus genomen tenzij hij een boek kan laten zien waar zijn naam op staat én de naam van een gerenommeerd uitgevershuis.

            Een goede uitgeverij verleent literair cachet aan een schrijver, zeker als die zijn naam nog moet vestigen. En omgekeerd geven succesvolle schrijvers als Mulisch of Van Dis uitstraling aan een fonds. Wanneer een debutant zijn manuscript voor het eerst aan een uitgever stuurt, kijkt hij meestal waar de auteurs zitten tegen wie hij opkijkt. Zo wordt een uitgeverij een huis. In die gemeenschap van belangen heeft lang één regel gegolden. Een schrijver blijft zijn uitgever trouw. Weglopen is verboden. Waarom zou een uitgeverij immers de reputatie van haar schrijvers helpen op te bouwen wanneer ze van de ene op de andere dag kunnen vertrekken, zoals Abdelkader Benali deze zomer deed?

Aan dit oude verbond is zolangzamerhand een einde gekomen. Schrijvers zitten niet meer aan hun uitgever vastgebakken. In de jaren negentig kwamen er al barsten in de mythe van eeuwige trouw tussen schrijver en uitgeverij, met auteurstransfers zoals Gerrit Komrij die na 25 jaar De Arbeiderspers verruilde voor De Bezige Bij, of Helga Ruebsamen die na vele jaren bij Querido overstapte naar Contact. Maar sinds de eeuwwisseling is het hek van de dam. De afgelopen jaren zijn er zoveel auteurs van uitgever veranderd dat nog het meeste rumoer onstond over een schrijver die nìet van uitgever veranderde.

Alle media besteedden aandacht aan de non-move van A.F.Th. van der Heijden, die in de krant vertelde dat hij zijn uitgeverij Querido beu was, maar er met zoveel voorschotten aan was gebonden dat het lang zou duren eer hij een vrij man was. De generatie schrijvers die in de jaren negentig debuteerde, lijkt er echter niet meer voor te voelen uitgevers met zulke schijnbewegingen onder druk te zetten. Zonde van de tijd. Wanneer zij het niet meer zien zitten, stappen ze gewoon op.

Zo liet Erwin Mortier dit voorjaar weten dat hij naar De Bezige Bij ging. In 2001 was hij bij het uiteenvallen van Meulenhoff al met zijn redacteur Wil Hansen naar de nieuwe, kleinschalige uitgeverij Cossee verhuisd, en in de tussentijd moet hij hebben ontdekt dat zo’n onafhankelijke uitgeverij haar beperkingen heeft. Ook Abdelkader Benali liet onlangs weten dat uitgeverij Vassallucci voor hem een maatje te klein was geworden. Hij verhuisde naar De Arbeiderspers, waar meer auteurs zaten met wie hij zich verwant voelde.

Het zijn maar twee transfers uit een veelvoud. Kinderboeken-bestseller Carrie Slee gaat van Prometheus naar het gloednieuwe, commerciële Foreign Media Group. Marga Minco verhuisde na tientallen jaren van Bert Bakker naar De Bezige Bij. Maria Stahlie en Dick Schouten gingen van Prometheus naar Balans, Oscar van den Boogaard van De Arbeiderspers naar De Bezige Bij, Carla Bogaards van Meulenhoff naar Veen, Hagar Peeters van Podium naar de Bij, en vele anderen zochten het elders. Maar het opmerkelijke van Mortier en Benali is dat deze schrijvers de literaire sterren waren van hun uitgeverij. Ze hadden makkelijk hun eisen kunnen stellen. Maar ze stapten liever op.

Toen Gerrit Komrij in 2000 de deur dichtgooide bij De Arbeiderspers ging ik in het boekenvak rond om naar reacties te vragen. De algemene teneur was dat het toch wel erg was dat schrijvers zulke stappen moesten nemen. Vier jaar later oogsten zelfs transfers als die van Mortier en Benali nog net een berichtje op de kunstpagina’s. Want volgende week verhuist weer een andere schrijver. Reden voor een hernieuwd onderzoek wat er is veranderd in onze letteren.

Weinig schrijvers kennen zoveel uitgevershuizen van binnen als Martin Bril. Tien jaar geleden verhuisde hij van De Bezige Bij naar Prometheus. Daarnaast verschijnen er ook Briltitels bij De Geus en de jonge-hondenuitgeverij 521.

“Schrijvers zijn ondernemers geworden,” observeert Bril. “Vroeger besteedde je je werk uit aan een uitgever, je had er geen omkijken naar. Maar nu baten schrijvers zelf hun werk uit, via uitgevers en agenten.”

Paul Sebes is zo’n agent. “Vroeger gingen schrijvers er prat op dat ze niet zakelijk waren ingesteld, en daarvan maakten uitgevers graag misbruik,” zegt Sebes. “Schrijvers zijn de laatste jaren veel zakelijker en opportunistischer geworden. Ze letten beter op hun eigen belangen. Of ze zoeken iemand die dat voor hen doet. Als ik merk dat een uitgever niet z’n best doet voor een auteur die bij mij zit, zoek ik gewoon een betere uitgever. In veel branches is het doodnormaal dat je van bedrijf verandert.”

Schrijvers zijn opportunistisch geworden omdat literaire carrières veel sneller verlopen dan een generatie terug, terwijl het nog even lang duurt om een boek te schrijven. Een schrijver moet uiterlijk met zijn derde boek doorbreken, anders kan hij het wel vergeten. Dag- en weekbladen besteden wel meer aandacht aan literatuur dan vroeger, maar om die exposure wordt des te feller geknokt. Want het blijven nieuwsmedia, en die zijn vooral uit op nieuwe schrijvers. Daarom zijn schrijvers koortsachtig op zoek naar de uitgever die hun doorbraak kan forceren voor het te laat is.

Die krimpende markt heeft een paniek veroorzaakt in de letteren die zich uit in wanhoopsacties als van Atte Jongstra die bij publicatie van zijn laatste roman overlijdensadvertenties in de krant plaatste, in de hoop dat een dode Jongstra beter verkocht. Het maakt niet uit hoe goed de recensies zijn, vrijwel alle literaire schrijvers doen het slechter dan tien jaar geleden. Ondertussen breken schrijvers die slecht worden gerencenseerd, zoals Heleen van Royen en Karel Glastra van Loon, in één keer door.

“Die glamourboeken zorgen voor een hoop onrust in de literatuur,” erkent Mizzi van der Pluijm, uitgever bij Contact. “Er komen vaak schrijvers van andere uitgevers bij mij aankloppen die gefrustreerd zijn dat zo’n glamourschrijver in hun fonds alle aandacht opslorpt. Misschien zijn er uitgevers die hun dan illusies geven, maar daar heb ik geen zin in. Als je iedereen succes gaat beloven, krijg je een heel reservoir van ontevreden auteurs. Ik neem alleen auteurs die binnen mijn fonds passen.”

Van der Pluijm was van de partij bij drie van de meest succesvolle auteurstransfers van de jaren negentig. Helga Ruebsamen ging van Querido naar Contact en schreef haar grote roman, Het lied en de waarheid. Vonne van der Meer verhuisde van de Bezige Bij naar Contact en begon daar aan haar eilandboeken. Ook P.F. Thomése’s move van Querido naar Contact laat zien hoe goed het voor een schrijver kan zijn bij een andere uitgever opnieuw te beginnen.

“Toen ik Thomése eens tegenkwam en vroeg hoe het met hem ging,” vertelt Van der Pluijm, “zei hij meteen dat het niet goed ging, en dat het met zijn uitgever te maken had. Ja, wat moet ik dan doen? Hard weglopen, en hem rustig laten wegkwijnen? Zeker wanneer ik hem een goed schrijver vind?”

De mythe van de langzaam maar zeker mislukkende schrijver die treurig langs de grachten loopt in de hoop dat er ergens een uitgever een kaarsje voor hem heeft branden, wordt zorgvuldig in stand gehouden. Door uitgevers. Het is een manier om schrijvers te ontmoedigen elders hun kansen te wagen. Toch komt in veel gevallen de eerste move van uitgeverskant.

Zo stapte Emile Brugman in het najaar van 1991 op bij De Arbeiderspers om bij de concurrent het imprint Atlas te beginnen, nadat een groep auteurs zich loyaal aan hem hadden verklaard. Zoiets had onze literatuur nog nooit meegemaakt, en de kranten stonden er vol van, net als toen tien jaar later Tilly Hermans met twaalf van haar beste auteurs Meulenhoff verliet om onder dezelfde koepel als Atlas (de Veengroep)  een nieuw imprint, Augustus, te beginnen.

Die exodus haalde zelfs het acht-uur journaal. De breuk met Meulenhoff moest een definitieve streep zetten onder het uitgeefbeleid van de jaren negentig. Een einde aan schaalvergroting, overproductie, uitpuilende ramsjtafels en schrijvers die van de ene naar andere uitgever zwerven, op zoek naar een huis. “Nu gaan we weer mooie boeken maken,” riep Hermans bij de lancering van Augustus. Uitgeverijen moesten weer een echt huis worden, geleid door iemand met hart voor zijn auteurs.

Hermans’ breuk met het dirigistische PCM-beleid bleek al snel de eerste van een reeks toonaangevende uitgevers die het voor gezien hielden en teruggingen naar een kleinere schaal van werken. Cossee nam een hap mee uit Meulenhoff, paardenfluisteraar Marijke Bartels begon opnieuw met Mouria en Plien van Albada ging weg bij Prometheus om een nieuw fictiefonds te beginnen bij Balans. Allemaal uitgevers op zoek naar auteurs.

De nieuwe generatie kleinschalige uitgeverijen hebben het veld weer opengegooid. De meeste maken wel deel uit van een groter concern, maar ze worden geleid door een uitgever die eigenhandig met een rood pennetje in de manuscripten duikt, en zoiets bepaalt het karakter van de uitgeverij. Het gaat er niet meer om hoe groot een uitgeverij is, maar wat voor mensen er werken. Emile Brugman (Atlas) die in een woonwagen op de hei het werk van Nooteboom en Geert Mak redigeert, trekt andere schrijvers aan dan Robbert Ammerlaan (De Bezige Bij), bij wie de champagne permanent van de trappen lijkt te schuimen, nu er zoveel grote jubilea zijn te vieren. Twee grote uitgevers, en totaal andere huizen.

Eén blik op de bestsellerlijsten die het CPNB elke week het land instuurt laat al zien hoe groot de verschillen zijn tussen uitgevers, en de longlists van de AKO en Libris-prijzen laten hetzelfde patroon zien. Als het gaat om literair proza hebben de uitgeverijen in het WPG-concern (De Bezige Bij, De Arbeiderspers, Querido en Nijgh & Van Ditmar) het meeste succes, direct gevolgd door de Contact-Veengroep, waarin ook Augustus en Atlas zitten. Onderaan komen de PCM-uitgeverijen Meulenhoff, Prometheus en Vassallucci, die het steeds meer van duur aangekochte vertalingen moeten hebben. (Bij de laatstgenoemde uitgeverijen was overigens niemand bereid aan deze reportage mee te werken.) Deze rangorde correspondeert vrij getrouw met het aantal redacteurs dat deze uitgeverijen in dienst hebben, want literaire schrijvers hebben een klankbord nodig, vertalers niet.

Nu de verschillen tussen uitgevers weer duidelijker worden, loont het voor schrijvers de moeite om van huis te veranderen. De afgelopen jaren zijn er zoveel schrijvers geswitcht dat de aantallen van de Augustus- en Atlas-emigraties erbij in het niet vallen. Sinds het aantreden van directeur Robbert Ammerlaan (tot 1997 bij Ambo-Anthos) kan er van een ware run op De Bezige Bij worden gesproken. Zelfs Tilly Hermans had eerst een poging gedaan om Augustus onder te brengen bij de Bij, maar dat werd afgekestst door WPG-baas Pieter de Jong.

“Ik kan er alleen naar gissen waarom zoveel schrijvers naar de Bij komen,” zegt Ammerlaan desgevraagd. “Maar wij hebben meer dan gemiddelde aandacht voor auteurs en hun werk. Ik kan niet bij anderen in de keuken kijken, maar bij de Bij zijn we niet erg met onszelf bezig. Het is een extraverte, eigengereide uitgeverij die van WPG ook alle ruimte krijgt om een eigen plan te trekken.”

En het geld? Er lopen inmiddels zoveel mensen rond die beweren een riant voorschot van Ammerlaan op zak te hebben dat de Bij al drie keer over de kop was gegaan als al die verhalen klopten. Iedereen speculeert over de bedragen die Ammerlaan auteurs zou bieden om naar de Bij te komen.

“In geen enkel geval is er over een overstapbonus gesproken. Erwin Mortier is het meest recente voorbeeld van een auteur die naar ons toekwam. Ik had hem nog nooit gesproken. Hij had zelf besloten dat hij naar de Bij wilde. Over geld is nooit gesproken, want dat zou een slechte basis zijn voor de samenwerking.”

In weerwil van alle sterke verhalen lijkt geld nooit een doorslaggevende rol te spelen bij auteurstransfers. De enige keer dat we over kapitale bedragen hoorden was in het geval van Van der Heijden, en die blééf bij zijn uitgever omdat hij al zoveel geld had gekregen. Als schrijvers al ondernemers zijn geworden, zijn ze wel zo slim zich niet op zo’n manier vast te leggen. Schrijvers zijn niet meer het eigendom van hun uitgevers.

Lex Jansen, uitgever van De Arbeiderspers: “Als uitgever moet je je auteurs duidelijk maken dat je ze heel graag wilt houden. Maar het kan gebeuren dat een auteur meent dat hij er niet meer bij past vanuit zijn ontwikkeling. Zo is Benali bij ons gekomen, en als een AP-auteur andersom oprecht meent dat hij ergens anders beter tot zijn recht zou komen, dan zou ik het hem niet coûte-que-coûte moeilijk maken. Maar dan wil ik er wel lang met hem over praten.”

De geschiedenissen met Atlas en Augustus hebben weinig overgelaten van het taboe op weglopen. De tijd is voorbij dat auteurs hun hele leven bij één huis blijven, onverschillig wie er de dienst uitmaakt. Maar een ding is hetzelfde gebleven. “Uiteindelijk zijn alle schrijvers op zoek naar een huis,” zegt Van der Pluijm, van Contact. “Alleen hebben ze soms wat onrealistische ideeën wat een huis voor hen kan doen.”

Vrij Nederland, 10 september 2004