WEBLOG - BERICHT

Een gouden moederhart
GEPLAATST: 4-5-2007

Gezinsgeluk bestaat niet in de wereld van de Amerikaanse schrijvers Donald Antrim en A.M. Homes. Allebei schreven ze een boek over de bizarre verhouding met hun moeder.

Het kerngezin is de gouden standaard als we het over familievormen hebben. Net zoals een kind altijd een vrijstaand huisje zal tekenen, met een pluim rook uit de schoorsteen, zo zouden we het liefst zien dat alle gezinnen uit de vaste formule bestonden. Een vader, een moeder, een stel kinderen, en een veilig hekje eromheen. Het maakt niet uit hoeveel mensen er scheiden, en dat in grote delen van de wereld mensen in extended families leven. We blijven het kerngezin als het ideaal zien.

Het is een ideaal dat alleen maar aantrekkelijker wordt naarmate het buiten ons bereik dreigt te raken. De economie, die het kleine gezin eerder tot de handigste samenlevingsvorm maakte, legt in de eenentwintigste eeuw zo’n druk op ons dat in steeds meer gezinnen vader én moeder buitenshuis moeten werken terwijl de zorg voor de kinderen wordt uitbesteed aan kinderdagverblijven, au pairs en babysitters.

Het ideale gezin wordt echter ook van binnenuit bedreigd, want voor veel burgers is het huisje met het gezellige schoorsteentje altijd al beknellend geweest. Veel wijst erop dat mannen en vrouwen, anders dan zwanen, er niet op zijn ingesteld een leven lang bij elkaar te blijven. Mensen zijn van nature ontrouw. Evenmin kan een klein gezin alle nieuwsgierigheid van een kind bevredigen, reden waarom kinderen zo graag naar buiten willen. En zo wordt in een paar zinnen de achtergrond van een aanzienlijk deel van onze literatuur geschetst, want voor een schrijver blijft een ongelukkige jeugd nog altijd een goudmijn.

Afgezien van alle fictie over gebroken gezinnen is er ook een groeiende tak non-fictie die laat zien hoe makkelijk het kan misgaan in het gesloten wereldje van het kerngezin. Met name in Amerika verschijnen geregeld memoirs die verplichte lectuur zijn voor de pleitbezorgers van een terugkeer naar het gezin van de jaren vijftig en zestig.

Het autobiografische memoir is een bijna verplicht nummer in een succesvolle Amerikaanse schrijverscarrière. In Amerika geldt het niet als een stapje terug als een romanschrijver met een boek komt waarin geen woord is verzonnen. Zo schreef Philip Roth Patrimony en John Updike Self-Consciousness, twee essentiële titels in hun beider oeuvres.

Inmiddels is er een nieuwe generatie schrijvers voor wie de tijd is gekomen om afscheid te nemen van hun ouders en de eerste helft van hun leven te inventariseren. Verleden jaar verscheen van Jonathan Franzen (bekend van The Corrections) The Discomfort Zone, dat op klassieke wijze begint met de auteur die zijn ouderlijk huis ontruimt nadat zijn moeder is overleden. Sedertdien kwam Donald Antrim, vriend en collega van Franzen, met The Afterlife, dat grotendeels is gewijd aan zijn bizarre verhouding met zijn moeder, nu vertaald als Het leven nadien. Tegelijkertijd verschijnt A.M. Homes’ memoir The Mistress’s Daughter, over de manier waarop de schrijfster na 31 jaar haar biologische moeder leerde kennen.

Donald Antrim (49) is de meest on-Amerikaanse schrijver in Amerika. Sinds 1993 schreef hij drie romans die op geen enkele wijze dingen naar de titel van Great American Novel. Ze zijn kort, ironisch en er gebeurt niets in. Het is alsof Antrim maar voor de grap schrijft, om te kijken hoe ver hij kan gaan. Zo speelt The Verificationist zich af in een pannenkoekenrestaurant, waar een groep psychotherapeuten hun hart zit te luchten. In het hele boek (hier vertaald als De waarheidsvinder) gebeurt hoegenaamd niets dat we gewend zijn in een echte Amerikaanse roman. Geen geweld, geen bekentenissen, geen doorbraak naar het ware leven, helemaal niets. Alleen een innemende Nabokoviaanse speelsheid.

Als er één ding zeker is van dit soort speelse schrijvers die zich niets aantrekken van de markt is het dat ze op een gegeven moment het roer omgooien en laten zien waar het ze werkelijk om gaat. In het geval van Donald Antrim is The Afterlife dit boek. De doorbraak naar het ware leven.

"Als je net als ik vroeger – en nu – het angstige kind van een onberekenbare, kinderlijke moeder bent," schrijft Antrim in The Afterlife, "dan leer je luisteren naar uitspraken en meningen die duidelijk nergens op slaan. Maar je leert ze accepteren als gezonde, realistische ideeën. Daarnaast kun je, bij wijze van buffer tegen de bizarre teleurstellingen van wankele en ongelukkige ouders, thuis raken in de botte kunst van het sarcasme."

Donald Antrim’ ouders scheidden niet één keer. Een paar jaar na de eerste scheiding trouwden ze opnieuw om daarna pas echt uit elkaar te gaan. Tegen die tijd was Antrims moeder al zo aan de drank dat er eigenlijk geen land meer met haar te bezeilen viel. En toen ze eindelijk stopte met drinken, rookte ze nog zo fanatiek dat ze ten slotte aan longkanker bezweek, heimelijk opgelucht dat het voorbij was. Ze voelde zich een miskend kunstenaar en stopte al haar ambities en frustraties in kostuumontwerpen die zo extravagant waren dat niemand ze ooit zou dragen. Als mislukt kunstenaar identificeerde ze zich sterk met haar schrijvende zoon. Hij zou haar dromen verwezenlijken. Op haar laatste ziekbed vroeg ze of hij zijn volgende boek aan haar zou opdragen.

Uiteindelijk is The Afterlife niet alleen aan haar opgedragen. Het is geheel aan haar gewijd. Het is ongetwijfeld ook Antrims poging haar een rustige plaats in zijn hoofd te geven, een rust die ze hem bij leven nooit had gegund. Zelfs toen de schrijver allang in New York woonde en een eigen leven leidde, boeken schreef en er ongedurige vriendinnetjes op na hield, waren er talloze keren dat hij halsoverkop naar het zuiden moest om zijn moeder te redden.

"Ik kon me geen leven voorstellen zonder mijn moeder," realiseert Antrim zich wanneer het duidelijk wordt dat ze niet lang meer te leven heeft. "Maar het was tegelijkertijd waar dat ik pas zou kunnen leven als ze er niet meer was, want ik mocht haar nooit in de steek laten voor een andere vrouw." Die afhankelijkheid zit in de familie. Toen Antrim werd geboren, had zijn grootmoeder kind en moeder direct uit elkaar gehaald, want met die truc was een moeder ervan verzekerd dat haar zoon haar altijd zou missen. Wat kan een moeder nog meer wensen? Diezelfde truc was vast ook uitgehaald met Antrims favoriete oom, die eigenlijk altijd thuis was blijven wonen (na een mislukte poging kunstenaar en/of bankier te worden in New York) en voorgoed het leven leidde van een richtingloze adolescent met in de achterbak van zijn auto alle benodigdheden voor een man die te veel vrije tijd heeft: drankjes, hapjes, hengels, tennisrackets, golfclubs, schietgerei, een bibliotheek aan tijdschriften en een draagbare grammofoon. Hij is Antrims favoriete oom tot Antrim merkt dat zijn oom eigenlijk helemaal geen vrij man is, maar vastzit in de erfenis van mislukking die hem is aangereikt. Antrims moeders liefde is zo intens en zo eenkennig dat die zich wel moet uiten in manipulatief gedrag. Het laatste jaar van haar leven komt de schrijver nergens meer toe. Hij zet zich eigenlijk alleen maar schrap voor het onvermijdelijke. Moeder en zoon zijn zo zeer met elkaar verbonden dat hij haar ten slotte moet helpen het leven los te laten.

"Ik hield mijn moeders hand vast en vertelde haar dat er niemand in huis was behalve wij tweeën, alleen zij en ik in huis, en dat het buiten een mooie dag was, met vogels in de bomen, een zuchtje wind in de bladeren en wolken die de lucht doorkruisten, en als ze het wilde kon ze gewoon haar gang gaan en sterven, en dat deed ze meteen."

Een radeloze, manipulatieve moeder speelt ook de hoofdrol in A.M. Homes’ memoir The Mistress’s Daughter, hier vertaald als De dochter van de minnares. We kennen Homes sinds haar verhalen Things You Should Know hier in 2004 werden vertaald als Wat je moet weten. Verhalen waarin geen gelukkige families bestaan. Ze doen hooguit alsof ze gelukkig zijn. Dit jaar zal Homes op uitnodiging van het Fonds voor de Letteren in juni en juli te gast zijn in het schrijversappartement op het Amsterdamse Spui.

Zolang ze zich kon herinneren was Homes zich ervan bewust dat ze door haar ouders was geadopteerd. Homes’ adoptiemoeder had een achtjarige zoon verloren en bij de bevalling van haar tweede zoontje hadden moeder en kind langs de rand van de dood gescheerd. Ze zou nooit meer kinderen kunnen krijgen.

"Ik heb altijd het gevoel gehad," schrijft Homes, "dat mijn rol in het gezin eruit bestond dat ik die gebeurtenissen moest bezweren, dat ik alles weer goed moest maken. Ik moest een dood jongetje vervangen."

Geen geringe taak. Wanneer Homes 31 jaar oud is, en op het punt staat met haar tweede roman (ironisch genoeg getiteld In a Country of Mothers) door het land te trekken, komt er een nog veel zwaardere taak bij. Haar biologische moeder neemt contact met haar op. En niet zo’n beetje ook. Weldra spreken hervonden moeder en dochter elkaar bijna dagelijks en ontwikkelt de vrouw die haar dochter de dag van haar geboorte had weggegeven een bezitterigheid die de schrijfster al snel naar de keel stijgt.

"Ik huiver van de manier waarop ik mezelf in haar herken, want er zit duidelijk een schroefje los aan haar, en dat komt me bekend voor. Hoe vaker we met elkaar praten hoe groter mijn opluchting is dat ze afstand van me heeft gedaan, destijds."

Homes volgt het spoor terug naar de reden waarom ze ter adoptie werd gegeven, en ontmoet zo al snel haar biologische vader, de ware schurk in deze geschiedenis. Een man in bonis, een zelfingenomen kwast die er genoegen in schept Homes er elke keer weer aan te herinneren dat ze maar een tweederangs dochter is. Hij laat zich ontvallen dat Homes’ moeder eigenlijk maar een sletje was. En ook al lijken de schrijfster en hij als twee druppels water op elkaar (er staan een paar foto’s in The Mistress’s Daughter), hij eist een DNA-test voor ze verder praten. Allengs krijgt de schrijfster het gevoel dat het haar biologische ouders er in de eerste plaats om te doen is na een half mensenleven opnieuw kat-en-muis-spelletjes met elkaar te spelen. De rijke man en het winkelmeisje dat hij zwanger had gemaakt. Moeder noch vader lijkt er één moment over te denken wat zij zouden kunnen betekenen voor hun dochter.

Het merkwaardige van The Mistress’s Daughter is dat Homes’ biologische vader en moeder regelrecht lijken te zijn weggelopen uit Homes’ fictie. Bizarre egoïsten voor wie alles moet wijken voor de bevrediging van hun behoeften. Het is alsof de schrijfster bij hen een ongelukkige jeugd had beleefd die later haar literaire goudmijn zou worden. In werkelijkheid leerde ze hen pas kennen toen ze al gevormd was als schrijver.

Zo lijkt The Mistress’s Daughter een bewijs dat er een soort geestelijk DNA is dat onwillekeurig onze kijk op het leven bepaalt. Het einde van Homes’ verhaal is dat ze haar biologische ouders opnieuw kwijt raakt. En nu definitief. Haar moeder sterft aan een verwaarloosd nierprobleem, en haar vader denigreert haar één keer te veel. Ze ziet hem niet meer terug.

Het maakt ook geen verschil. The Mistress’s Daughter is, zoals de titel al aangeeft, vooral een zoektocht van de schrijfster naar zichzelf. Ze put zich uit in stamboomonderzoek op het internet, tot ze erachter komt dat iedereen aan iedereen is verwant, als je maar ver genoeg terug gaat. Dat geeft de tweede helft van Homes’ memoir wel de kracht van een nachtkaars. Na een sterke eerste helft zakt het boek langzaam maar zeker in. Daarbij komt dat we het in The Mistress’s Daughter moeten stellen zonder enig personage dat onze aandacht weet vast te houden - de vader is een kwal, de moeder een zielepoot - zodat The Mistress’s Daughter niet de blijvende fascinatie heeft van Antrim’s The Afterlife, waarin niemand goed of fout is, en iedereen intens menselijk.

Een korte versie stond in HP De Tijd, 4 mei 2007