WEBLOG - BERICHT

Het beloofde land
GEPLAATST: 1-9-2008

Vijfentwintig jaar geleden wisten we waar het naartoe ging met de literatuur. Het postmodernisme zou de literatuur een nieuw gezicht geven. Literatuur zou geen literatuur meer zijn, maar een weerspiegeling van de snel accelerende wereld om ons heen. Schrijvers zouden geen onderscheid meer maken tussen de hoge kunstcultuur en de lage cultuur van popmuziek en reclame waarmee de jonge schrijvers zich sowieso graag identificeerden. Alles hoorde erbij in de nieuwe literatuur.

Ondertussen is er in ons land al vele jaren geen roman van belang verschenen die tegemoet komt aan de postmoderne ambities. We plakken in dit land graag ergens een etiketje op, en daarom zijn de hoge en lagere kunstuitingen alweer veilig gescheiden, experimenten in de poëzie daargelaten. Er is in onze literatuur maar één ding veranderd sinds de jaren tachtig. Voordien waren er veel slechte boeken die bezweken onder teveel pretenties. Tegenwoordig zijn er massa’s slechte boeken die geen enkele pretentie meer hebben.

In de Amerikaanse literatuuur is het anders gelopen met de postmodernistische ideeën. Er zijn academische schrijvers die zich keurig aan de theorie houden, maar er zijn ook schrijvers zoals Michael Chabon die hun eigen gang gaan en met groot succes hoge en lage genres weten te mengen.

Michael Chabon (44) begon als een traditioneel schrijver met verhalen die zweemden naar J.D. Salinger en John Updike, zoals vrijwel alle schrijvers die in de jaren tachtig debuteerden. Als student schreef hij zijn eerste roman, The Mysteries of Pittsburgh (1988) en vestigde er in één klap zijn reputatie mee. Het boek was zo’n succes dat Chabon meteen vastliep in zijn volgende roman, het immer uitdijende Fountain City. Het zou vijf jaar duren voor Chabon kon beginnen aan zijn tweede roman, Wonder Boys (1995).

Ook Wonder Boys (verfilmd met Michael Douglas en Toby McGuire in de hoofdrollen) was een meesterwerk. Zelfverzekerd, ingehouden, ironisch, was het een roman die Chabon lot leek te bezegelen. Dit was een schrijver die nooit het achterste van zijn tong zou laten zien. En waarom zou hij ook? Hij had genoeg succes. Zijn werk vloog de winkels uit en het boulevardblad People had de schrijver tot een van de vijftig mooiste mensen uitgeroepen, als hij daar geen stokje voor had gestoken.

En toch was Chabon niet tevreden. Hij wilde grotere verhalen schrijven dan het realistische, semi-autobiografische werk dat hij tot dan toe had afgeleverd, ook in zijn korte verhalen. Bij een verhuizing vond hij een doos met stripverhalen die hij in zijn kinderjaren had gelezen, en hij herinnerde zich de verhalen van zijn vader over de jaren dertig en veertig, voor de komst van de televisie. Toen deden stripverhalen en radioshows een beroep op de verbeelding zoals we ons in een tijd van internet en tientallen tv-kanalen nauwelijks nog kunnen voorstellen. Radio-verslagen van honkbalwedstrijden konden uren duren en niemand verveelde zich. In zijn nieuwe werk wilde Chabon over andere werelden schrijven dan zijn eigen veilige leven, en daarvoor moest hij die verbeelding aanboren.

In The Amazing Adventures of Kavalier & Clay (2000) putte Chabon direct uit de oude doos met stripboeken, want deze fonkelende roman gaat over twee striptekenaars uit de gouden tijd van de superhelden. Hun held heet de Escapist, en de inzet is de ontsnapping uit het duistere Centraal-Europa van de jaren dertig naar het verlokkelijke Amerika, waar zelfs een striptekenaar de kans heeft om rijk te worden.

Kavalier & Clay werd Chabons grootste bestseller en werd in 2001 bekroond met de Pulitzerprijs voor fictie. Zeven jaar na verschijning loopt het nog steeds. In Nederland had het boek aanvankelijk moeite een publiek te vinden. Elk boek valt te marketen zolang de gemiddelde lezeres maar gelooft dat het diepgang heeft of herkenning biedt. Dan levert een vuistdikke roman over striphelden in eerste instantie een probleem op.

Na het succes van Kavalier & Clay schreef Chabon, die met zijn tweede vrouw Ayelet Waldman (juriste en schrijfster) vier kinderen heeft, een dikke fantasieroman voor kinderen, Summerland (2002). In Summerland redden kinderen de wereld (dat wil zeggen, één van de vier parallelle werelden) door honkbal te spelen. Ondanks gemengde recensies werd het boek een succes. Daarna schreef Chabon nog een Sherlock-Holmesachtige novelle over de jodenvervolging, The Final Solution (2004), en een geïllustreerd feuilleton in de New York Times over een magisch Joods koninkrijk ergens in Azië, getiteld Gentlemen of the Road dat later dit jaar in boekvorm zal verschijnen.


Ondanks al deze postmoderne spielerei bleef het wachten op een roman met hetzelfde gewicht als Kavalier & Clay. Het is duidelijk dat Chabon met zijn stilistische virtuositeit elk lager genre kan plunderen om er literatuur van te maken. Stripfiguren, detectives, hij komt ermee weg. Maar uiteindelijk wil de lezer toch diepgang. The Yiddish Policemen’s Union, nu vertaald als De Jiddische politiebond, is de roman waarop Chabon’s publiek sinds 2000 heeft zitten te wachten. Alle tics en thema’s waarmee de schrijver in zijn kleinere werk had gespeeld, vallen op hun plaats in deze prachtige, duistere roman.

Ook De Jiddische politiebond dankt zijn ontstaan aan een oud boek in Chabons bibliotheek. Say It in Yiddish was een boek dat hem al lang had gefascineerd, een gids waarin je kunt vinden hoe je in het Jiddisch een kop koffie moet bestellen en vragen naar een redelijk hotel. Alleen, vroeg Chabon zich af, waar is het land waar Jiddisch de voertaal is? In De Jiddische politiebond beantwoordt Chabon die vraag door dat land zelf te stichten. Hij heeft de moderne geschiedenis er wel een flinke draai voor moeten geven.

In Chabons versie van de geschiedenis is de staat Israel in 1948 ten onder gegaan, vernietigd door de omringende volkeren, en ter compensatie heeft Amerika een deel van Alaska afgestaan als nieuw thuisland voor de joden. Het enige probleem is dat de joden het Sitka-eiland maar voor zestig jaar hebben gekregen, daarna wordt het weer Amerika voor de Amerikanen. Iedereen in De Jiddische politiebond is bezig zich voor te bereiden op een nieuwe ballingschap, want binnen twee maanden is het afgelopen met joods Sitka. ‘Het zijn vreemde tijden voor een jood,’ is het refrein van dit verhaal, want niemand weet hoe de toekomst eruit ziet.

Chabon heeft De Jiddische politiebond de vorm gegeven van een noir detective à la Raymond Chandler. Meteen op de eerste pagina vinden we een lijk in een morsige hotelkamer en een aan lager wal geraakte detective, Meyer Landsman, wiens dierbaarste bezit een borrelglas van de Sitka Wereldtentoonstelling in 1977 is. Hij is al zo lang aan de drank dat hij zijn werk nauwelijks nog zonder kan doen. ‘Zijn hersens hadden maar twee standen: uit of aan het werk.’ Misschien komt het doordat het slachtoffer in hetzelfde hotel als Landsman zit. Misschien komt het door het schaakspelletje op zijn kamer. Misschien komt het gewoon door de drank, maar Landsman kan het slachtoffer niet uit zijn hoofd zetten. Zijn chef draagt hem op de moord te laten rusten want er is nog maar weinig tijd voor Sitka op de helling gaat en alle dossiers de prullemand in verdwijnen. Landsman geeft echter niet op, ook niet wanneer zijn insigne en wapen worden ingetrokken. Complicatie hierbij is dat Landsmans chef tevens zijn ex-vrouw Bina is, die hem na heerlijke jaren aan de kant heeft gezet. Hij zit nog elke dag om haar te treuren, een alleen zijn lievelingsglas schenkt hem nog troost.

Sitka is geen land van melk en honing. Het is er koud en donker, en er wonen maar drie soorten joden. Boeven, smerissen, en de lui die voor hun natje en droogje zorgen. En ze hebben allemaal een rothumeur, want ‘het zijn vreemde tijden voor een jood.’ De locale maffia wordt gerund door de orthodoxe chassidiem. De gehate ‘zwarthoeden’. Hun rabbijn Shpilman bestaat uit louter vetrollen en beheerst het hele eiland vanachter zijn bureau. De Godfather in Alaska. Al spoedig blijkt de vermoorde schaker in een vorig leven Shpilmans zoon te zijn geweest, een jongen die zieken kon helen en onvruchtbare vrouwen kon doen opbloeien. En hij kon op tien borden tegelijk schaken. Hij had de joden van Sitka naar het beloofde land kunnen brengen, maar hij wilde niet. Hij was zijn zegeningen moe, en de enige manier waarop hij zijn melancholie kon genezen, was met heroine. Het is niet uitgesloten dat hij zelf om het genadeschot heeft gevraagd.

Zo ontpopt De Jiddische politiebond zich in weerwil van zijn groezelige thriller-wortels tot een aangrijpende roman over de verlossing. En dat Chabon ook nog een beetje gaat dollen met Da Vinci Code-achtige esoterica (let op het rode kalf!) doet daar niets aan af. Als we Chabon moeten geloven zal de verlossing met een grote V er nooit van komen, want er mankeert gewoon teveel aan ons. We verdienen het beloofde land niet. Verlossing op een kleine, persoonlijke schaal is het beste waar gevallen als Landsman en Bina (wiens rode bos haar moet zijn geleend van de vrouw van de schrijver) op kunnen hopen. De liefde is de enige weg naar het beloofde land, suggereert Chabon, die zijn roman opdroeg aan zijn basherte vrouw*.

Het is een bescheiden moraal die des te ontwapenender is door alles wat Chabon er in deze roman heeft bijgesleept. En toch wekte De Jiddische politiebond in sommige joodse kringen in Amerika grote verontwaardiging. Joden die elkaar vermoorden? Joden die het de hele tijd over ‘yids’ hebben - net als het ‘nigga’ van rappers? Het was de tweede keer dat De Jiddische politiebond voor boze reacties zorgde, want toen Chabon jaren terug een stuk schreef over Say It in Yiddish kwamen er ook boze brieven. Het was toch niet de schuld van de joden dat er nooit een land was geweest waar Jiddisch werd gesproken?

Blijft de vraag of Chabon met deze pseudo-apocalyptische thriller de grote Jiddische roman heeft geschreven. Het is een boek dat de schrijver veel hoofdbrekens heeft gekost, met een versie die op het laatste moment werd teruggetrokken omdat Chabon de plot nog één keer helemaal wilde omgooien. Toch ligt uiteindelijk de kracht van De Jiddische politiebond niet in de plot. Chabon is zo’n schrijver wiens zeggingskracht niet alleen schuilt in wat hij vertelt, maar ook in hoe hij het vertelt. Hij heeft een stijl als een carillon, ook wanneer hij zich moet inhouden omdat hij schrijft over detectives die liever hun tong afbijten dan hun mond opendoen. De vertalers moeten er een enorme klus aan hebben gehad om ook maar in de buurt van het origineel te komen, want op elke pagina van De Jiddische politiebond is het een feest voor de lezer. Dat Chabon het laatste woord niet heeft gezegd over het lot van de joden is dan geen groot verlies.

* Het jiddische bashert is verwant aan ons 'beschoren,' oftewel 'voorbestemd'.

HP De Tijd, 14 september 2007