WEBLOG - BERICHT

Het open brievenseizoen is geopend
GEPLAATST: 11-11-2007

Open brieven komen altijd uit het zuiden. Nederlanders zijn niet erg geneigd tot manifesten en open brieven, maar zodra je de Belgische grens over gaat, hoef je de krant maar open te slaan en de kans is groot dat iemand een hoge borst heeft opgezet om een open brief te schrijven.

De rel rond Jeroen Brouwers en de Grote Prijs der Nederlandse Letteren mag wel gelden als de officiële opening van het open brievenseizoen.

Jeroen Brouwers wees de Grote Prijs der Nederlandse Letteren af omdat het eraan verbonden bedrag van 16.000 euro hem te laag was. “Je wordt naar de Parnassus getild en afgescheept met een aalmoes,” aldus de 67-jarige romanschrijver die zo weinig zegt te verdienen aan zijn boeken dat hij zo’n prijs niet kan accepteren. Vergeleken met de commerciële AKO- en Librisprijzen (50.000 euro) is het inderdaad een bescheiden bedrag, maar het is de vraag of er altijd een directe correlatie moet zijn tussen de status van een literaire prijs en het eraan verbonden geldbedrag. Van de Prix Goncourt kun je niet eens een taxiritje betalen, en toch is het de belangrijkste Franse prijs.

Overigens is het grappige dat Brouwers ook problemen had toen zijn meesterwerk Geheime kamers met de AKO Literatuurprijs werd bekroond. Hij bleef thuis want hij had geen zin om aan dat circus mee te doen. Je vraagt je af of het niet wat naief was om Brouwers te bedenken met de Grote Prijs der Nederlandse Letteren. Ondertussen heeft het wel voor de nodige opwinding gezorgd.

Zo schreef Erwin Mortier in De Morgen een vlammend betoog, waarvan de inzet niet was dat België en Nederland het prijzengeld moeten verhogen. Nee, het rijk moest niet kinderachtig zijn en Brouwers meteen een staatspensioen geven, want “hij had gehoopt dat de Prijs der Nederlandse Letteren hem in één klap van alle gemodder en geploeter zou verlossen. Dat is niet het geval. Jeroen Brouwers vindt dat beschamend,“ want nu moet hij “op zijn knieën om een werkbeurs bedelen bij het Fonds der Letteren.”

Waarom pakt Mortier niet meteen uit en eist hij niet dat Brouwers in de adelstand wordt verheven, net als in de tijd van Marnix Gijsen?

Wat stoort is de opgeblazen pathetiek. Brouwers die beweert dat hij nauwelijks kan rondkomen van de schrijverij. Kennelijk geeft Brouwers de beurzen die hij in Nederland en Vlaanderen van het Fonds der Letteren ontvangt meteen weer weg aan bedelaars en straatmuzikanten, want Brouwers heeft al tientallen jaren kunnen rekenen op de hoogste beurzen, en terecht. HP De Tijd liet onlangs uitpluizen hoeveel het Fonds voor de Letteren aan Brouwers heeft toegekend en dat kwam in het vorige decennium op twee ton in euro’s. Dat kunnen weinig schrijvers hem nazeggen, en het is hem wat mij betreft gegund. Ik word alleen een beetje moe van het geschmier alsof het zo vernederend is om eens in de zoveel jaar aan te kloppen bij het Fonds met een briefje dat weinig meer hoeft te bevatten dan “ik wil een mooi boek schrijven, net zo mooi als mijn vorige boeken.”

Voor Mortier staat het systeem van werkbeurzen echter gelijk aan betutteling.

“Ik vraag de ministers in Noord en Zuid om onze allerbeste schrijvers in hun levensherfst de middelen te schenken waarmee ze kunnen bestaan zonder te moeten hopen op een vette onderscheiding of een dikke commerciële prijs. Ik vraag ook dat die mensen kunnen schrijven zonder zich nog langer te moeten onderwerpen aan de betutteling van Fondsen en Commissies. Geef hen godverdomme een schaamteloos royaal staatspensioen of jaargeld, en verberg je niet achter de vraag wie wel en wie niet in aanmerking komen, of hoe je dat dan praktisch moet gaan regelen.”

Dat is de taal van een open brief. Zolang de praktische regeling van die pensioenen er niet toe doet, blijft deze oproep om duizend ivoren torens op te richten vrij gratuit. En het is nog de vraag of we betere boeken krijgen als schrijvers er niets meer aan hoeven te verdienen. De literatuur heeft altijd gevigeerd op het snijvlak van de brute commercie en de hoge kunst, en er is geen enkele reden te denken dat een schrijver betere boeken gaat schrijven als het hem niets uitmaakt of ze verkopen of niet.

Het laatste waar we in deze tijd op zitten te wachten is een soort literaire senaat waar schrijvers met hun duimen gaan zitten draaien. Mortier en Brouwers willen terug naar een soort gedroomd verleden toen veel schrijvers geen geldzorgen hadden, want ze waren van goeden huize. Dat dit verleden nooit echt heeft bestaan is een ander verhaal. Het is veel belangrijker om ons voor te bereiden op een toekomst waarin de ontlezing ervoor kan zorgen dat onze literatuur het zonder een publiek moet doen.

Dat naderend onheil gaan we niet afwenden door oudere schrijvers te belonen voor hun grijze haren. We zullen veel geld nodig hebben om nieuwe generaties erop te wijzen hoe bijzonder het is om boeken te lezen. Ook als ze door oude zeurderige mannen zijn geschreven. Beter onderwijs, lokale initiatieven, een goed tv-programma dat niet na een seizoen wordt afgevoerd, en, natuurlijk, behoud en versterking van de huidige fondsen die schrijvers aan het werk houden, zodat elke toespeling op de berooide schrijver op het spreekwoordelijke zolderkamertje net zo absurd is als in het geval van Jeroen Brouwers.

Een korte versie stond in Het Parool, 1 november 2007