WEBLOG - BERICHT

Ieder voor zich
GEPLAATST: 2-2-2009

Hoe vaak schrijven vrouwen romans die in de kritiek 'een meesterwerk' worden genoemd? Amy Bloom schreef met Away haar meesterwerk.

Elke literatuur heeft zijn eigen regels. Zo wordt er in ons land al jaren gediscussieerd over de ‘vrouwenkwestie,’ de merkwaardige situatie dat schrijfsters zo zelden meedraaien in het prijzencircus dat het lijkt alsof ze eigenlijk helemaal niet meetellen, tenzij ze zo oud zijn als Hella Haasse (en dus op grond van hun leeftijd niet meer meetellen). In een land als Amerika zou je verwachten dat dit mannelijk chauvinisme nog sterker was. Het is tenslotte het land van Hemingway en John Irving, schrijvers van wie je soms denkt dat ze nog nooit met een vrouw hebben gepraat. Maar het sympathieke van de Amerikaanse literatuur is dat mannen er mannen mogen zijn, en vrouwen vrouwen, en alles er tussenin, zolang ze maar goed schrijven.

In onze literatuur lopen we steeds tegen de gedachte aan dat boeken voor of door vrouwen toch een streepje minder zijn, terwijl we weten dat vrouwen de meerderheid uitmaken van het lezerspubliek. Dan blijven er weinig mooie boeken over. Een schrijver die geen boodschap heeft aan vrouwen veroordeelt zichzelf tot de marge. In Amerika zal de demografie van het publiek voor literatuur niet veel anders zijn, en toch kleeft er in dat land geen stigma aan schrijfsters. Alice Munro wordt unaniem beschouwd als de ultieme meester van het lange korte verhaal. Lorrie Moore komt daar niet ver onder. De Amerikaanse literatuur van nu kent talloze schrijfsters die zich geen moment hoeven te verontschuldigen voor hun sekse, van Alice McDermott tot A.M. Homes, en het kan vast ook geen kwaad dat de machtigste recensent in het land, Michiko Kakutani van de New York Times, een vrouw is.

Amy Bloom, die binnenkort ons land bezoekt om over haar nieuwe roman Op zoek te praten, is zo’n schrijfster die je bij een blinde test geen moment voor een man zou verslijten. Haar proza heeft dankzij de stijl en de constructie een directe intimiteit die onmiskenbaar vrouwelijk is.

Het was in haar debuut, de verhalenbundel Come To Me (1991) te merken dat Bloom (54) niet zonder levenservaring schreef. Ze was al in de dertig toen ze aan de literatuur begon en ze had in de psycho-sociale zorg gewerkt. Wie op zoek is naar het gemiddelde Amerikaanse huisje-boompje-beestverhaal hoeft niet bij Bloom te zijn. Haar verhalen gaan over driehoeksverhoudingen, een stiefmoeder die haar stiefzoon verleidt en andere Jerry Springerachtige toestanden, met het verschil dat de lezer geen toeschouwer is, maar door Bloom in het verhaal wordt getrokken, met achterlating van het morele oordeel waarmee we doorgaans onze afstand bewaren.

In haar roman Love Invents Us (1997) borduurde Bloom verder op een verhaal uit Come to Me, waarin een meisje, Elizabeth Taube, verwaarloosd door haar ouders, het als tiener al moet hebben van mannen die zich tot haar aangetrokken voelen. Er is de man die haar bontjassen op haar naakte huid laat dragen, er is de leraar Engels die graag een vaderfiguur voor haar zou willen zijn, terwijl hij seks met haar wilt, en er is de zwarte sportheld die Elizabeth’s grote liefde is. Voor veel lezers was Love Invents Us een onthutsende roman, want de laconieke manier waarop de heldin van het verhaal haar reeks aanbidders aanvaardt en verlaat, geeft de lezer geen enkele morele houvast.

Amy Bloom is een duizendpoot. Zoals ongeveer elke Amerikaanse schrijver heeft ze lesgegeven in creative writing. Ze is jarenlang doorgegaan met de psychotherapeutische praktijk die ze al runde voor haar eerste boek uitkwam. Ze heeft materiaal geschreven voor televisie en film. Ze heeft zelfs een tijdje kopij geschreven voor de catalogus van de excentrieke postorderwinkel Peterman (hier misschien bekend via de televisie-serie Seinfeld waarin Petermans proza wel eens werd geparodieerd). Na een tweede verhalenbundel, A Blind Man Can See How Much I Love You (2000) schreef ze een non-fictieboek over transvestieten en transsexualiteit onder de raillerende titel Normal. En toen duurde het nog vier jaar voor Away af was.

Het was een zware bevalling, maar het is het wachten waard geweest. Blooms nieuwe, tweede roman, Away, lost alle beloften in die al in haar debuut besloten lagen. Het is een meesterwerk, en het eerste dat we in Op zoek moeten prijzen is de omvang. In een tijd waarin we worden platgebombardeerd met vuistdikke romans die hun omvang vooral danken aan overbodige uitwijdingen en oeverloze dialogen, is het een zegen om een boek te lezen waarin geen woord te veel staat. Of te weinig. De 240 pagina’s van Op zoek zijn op één mooie dag uit te lezen en dan heb je ook echt iets meegemaakt.

In veel opzichten is Away een hernieuwde poging om een roman zoals Love Invents Us te schrijven, alleen dan met compleet ander materiaal en een oneindig grotere beheersing van het vak. Ook Op zoek is het verhaal van een vrouw die haar weg zoekt in het leven en daarbij een spoor van mannen achter zich laat. Met vastere hand dan in Love Invents Us heeft Bloom zich georiënteerd op de traditionele vorm van de picareske roman, zoals we die kennen uit achttiende-eeuwse klassiekers als Daniel Defoe’s Moll Flanders of, minder respectabel, de porno-klassieker Fanny Hill. In dit type roman kan een vrouw haar talenten alleen doen gelden als ze gebruik maakt van mannen, elke keer een stapje hoger op de maatschappelijke ladder. We herkennen de sporen van het vrouwelijke picareske genre ook in Connie Palmens De wetten.

Aanvankelijk heeft Away veel van een klassieke Joods-Amerikaanse immigrantenroman à la I.B. Singer. Lillian Leyb komt in 1924 aan op Ellis Island nadat haar vader, moeder, man en haar dochtertje Sophie ten slachtoffer zijn gevallen aan een pogrom in hun Russische dorpje. Alledaagse jodenhaat. Een boer had wat tegenslag, ging aan de drank en hij en zijn vrienden reageerden zich af met een bloedbad. Niemand die er wat van zegt.

“Ze hadden geloofd, als ze er al over hadden nagedacht, dat hun christelijke buren hen zouden helpen na al die jaren dat ze zij aan zij de koeien hadden gemolken. Maar nu moesten ze hun kinderen in rijen neerleggen op de vloer van de synagoge, schouder aan schouder, hoofdjes naast voeten, zoveel waren er en de synagoge was maar zo groot als een kleine schuur.”

Lillian blijft nog lang zoeken naar haar dochtertje Sophie of ze misschien veilig is ontkomen, maar uiteindelijk geeft ze het op. Ze gaat op zoek naar een nieuw leven in Amerika, met geen andere troeven dan haar goede verstand en prettige voorkomen. Ze vindt werk op een naaiatelier aan de Lower East Side en probeert tussen de bedrijven het Engels machtig te worden met behulp van Dickens, Shakespeare en een synoniemenboek. Al spoedig hoeft ze niet meer het bed te delen met haar achternichtje en heeft ze haar eigen apartementje, een liefdesnestje, dat voor haar is ingericht door een impresario met een theater op Second Avenue.

Het wordt Lillian nooit helemaal duidelijk wiens minnares ze nu is, want zowel de impresario als zijn acterende zoon komen haar in haar boudoir opzoeken. De oude man komt haar vaker bezoeken, maar wanneer het erop lijkt dat ze per ongeluk in verwachting is geraakt, is het de bedoeling dat ze zich verlooft met de zoon. Die kan wel een vrouw gebruiken. Weliswaar doet hij het liever met mannen, maar voor zijn theatercarrière zou het handig zijn als hij voor de dag kon komen met een keurig gezinnetje.

Van dit drievoudig pact van opportunisme komt niets terecht, want Lillians zwangerschap blijkt vals alarm, en een nieuw achternichtje, vers van de boot uit moederland, kan melden dat Sophie het bloedbad wel had overleefd. Ze zou met de buren zijn ontkomen en in een sovjetkolonie voor joden in Siberië wonen.

Subtiele overgangen zijn een luxe die het picareske genre zich niet kan veroorloven. Er is altijd wel een toeval dat de held of heldin weer voorstuwt in ‘s werelds afvalrace. Het is moeilijk om één personage in Op zoek te vinden dat door nobele motieven wordt gedreven, want het is een verhaal waarin the selfish gene de motor is. Ook voor Lillian is overlevingsdrang de enige drijfveer, zeker wanneer ze gelooft dat ze haar kind nooit meer zal zien. Wanneer ze echter hoort dat haar dochtertje mogelijk nog in leven is, ergens in Siberië, is ze met geen mogelijkheid meer in haar comfortabele apartementje te houden. Ze wil de boot weer op. Terug. Hoe ze Sophie zal vinden weet ze niet, maar zelfs de schijn van een kans is genoeg voor haar.

En zo wordt Away het verhaal van de reis die Lillian maakt om Siberië te bereiken. Ironisch genoeg neemt ze de westwaartse route die achteraf gezien heel wat meer voeten in aarde heeft dan wanneer ze de boot over de Atlantische Zee had genomen. Bloom baseert zich voor dit traject onder meer op het waar gebeurde verhaal van een Russische immigrante die op een dag in 1926 besloot te voet terug te gaan omdat Amerika haar niet beviel. Het is gouden materiaal. Ongehinderd door enige kennis van zaken trekt Lillian het wilde westen in, waar niemand zijn leven veilig is, en zeker een eenzame vrouw niet. In Seattle belandt ze in een bordeel als vertrouweling van een zwarte madam. Samen beroven ze de baas, en dat hij er het leven bij laat, kost Lillian geen slapeloze nachten. Ze vervolgt haar tocht naar het ijle noorden, richting Alaska, waar ze in een bootje wil oversteken. Het is hartverscheurend om de eenzame vrouw te volgen in het oneindige besneeuwde landschap. Tot dusverre schreef Bloom het liefst over de manieren waarop mensen met elkaar omgaan, en deze uitgestorven pagina’s moeten haar veel moeite hebben gekost. IJzingwekkend mooi.

Exaltatie en moralisme. Het zijn de twee poten van wat ik maar de damesroman noem die in ons land al honderd jaar hoge ogen gooit. In de traditionele damesroman krijgen we nooit te zien hoe het leven wordt geleefd. We lezen alleen hoe het leven er volgens de auteur er zou moeten uitzien. Daarom is Amy Blooms Away zo’n broodnodige roman, want dit is literatuur die uit een vitale bron komt, waar de koffietafeligheid van een boek geen factor is. Er valt over Op zoek eigenlijk niets te babbelen. Het is niet autobiografisch, er wordt geen standpunt ingenomen, het haakt nergens op in. Het is een magnifieke roman, waarin Bloom opeens een enorme afstand neemt tot haar vorige werk.

HP De Tijd, 29 februari 2008