WEBLOG - BERICHT

Op een onbewoond eiland
GEPLAATST: 3-3-2009
Een onbewoond eiland? Ik ben er opgegroeid. Vanaf mijn vijftiende ging mijn moeder ‘s zomers op vakantie terwijl ik ‘op het huis paste’. Alleen. In de loop van een paar weken at ik de keukenkast leeg, blikken soep en ananas, en ik kwam alleen buitenshuis voor lange tochten rond de Plas of in de stad, waarbij ik me voorstelde hoe een marsmannetje tegen het menselijk ras aan zou kijken. Mensen hadden allemaal spullen, ze konden niet zonder. Op een onbewoond eiland zouden ze het nooit lang uithouden.

Het leven van een marsmannetje heb ik nog jaren volgehouden, en nog steeds zou het me geen enkele moeite kosten om maar één popalbum mee te nemen naar een post-materialistische plek, want zoveel heb ik er niet. Pop is net god. Muziek is alomtegenwoordig. Ze klinkt uit passerende auto’s, helpt bij het winkelen, en ik moet een feest waar de muziek niet steeds harder wordt gezet nog meemaken.

Het is dertig jaar geleden dat ik voor het laatst een popalbum kocht - My Aim Is True - en sedertdien heb ik het nooit meer nodig gevonden iets in huis te halen, want buitenshuis hoor je al genoeg. Mannen die zich via de muziek aan hun jeugd vastklampen, ik heb er niets mee. Er is niets dat ouder maakt dan over je leeftijd piekeren. Het is te laat voor ‘Hope I die before I get old,’ want vanuit het perspectief van ‘My Generation’ ben ik al oud. Dat probleem zul je nooit hebben wanneer je luistert naar Mozarts strijkkwartetten, die ik rond diezelfde tijd begon te ontdekken.

Net als iedereen heb ik driftig op een tennnisracket meegespeeld - de luchtgitaar moest nog worden uitgevonden - en toch vond ik veel grote namen vanaf het begin heel vervelend. De Stones waren wel beschouwd een veredelde coverband. Het geneuzel van Bob Dylan zei je alleen iets als je ervan uitging dat onbegrijpelijke teksten per definitie veelbetekenend zijn en na drie keer luisteren bracht ik Led Zeppelin maar weer terug naar de gebroeders Drajis. Monotone herrie.

Het is niet dat ik een hekel heb aan simpele muziek. Ik vind de hooischuurmuziek van de vroege Elvis en Eddie Cochran heel leuk, al zou ik het nooit naar een onbewoond eiland meenemen. Ik houd er alleen niet van wanneer muziek zich dik maakt want uiteindelijk is het allemaal amusement.
Handig voor op een verlaten eiland is ook de manier waarop muziek zich in je geheugen heeft gegrift.Teksten die ik tientallen jaren niet heb gehoord, blijven tot het eind der dagen paraat, nog beter dan de rijtjes grammatica van school, omdat het oor de beste weg naar het geheugen is. Kostbare hersenruimte die ik graag voor iets anders gebruikte, maar die liedjes gaan nooit meer weg.

Vooral wanneer ik mijn dochtertje aankleed, komen er teksten boven waarvan ik achteraf niets begrijp. Wat moest ik daar als tienjarige mee? Een kind in 1965 werd niet met seksuele boodschappen gebombardeerd zoals wij nu worden, en daar wil ik nu niet over moraliseren. Ik kijk alleen met verbazing terug op de manier waarop ik als tienjarige een tennisracket om mijn nek hing en me identificeerde met teksten over achterdocht, jaloezie en ander liefdesleed waar ik in geen jaren nog mee in aanraking zou komen. Tieners zijn acteurs. Je kunt er alles in kwijt.

Er wordt wel gezegd dat een verschil tussen popmuziek en klassiek is dat pop per definitie tijdgebonden is. Je zult altijd terugdenken aan de tijd toen die muziek nieuw was. Toch kan klassiek net zo goed een sleutel op ons verleden zijn. Zo kan ik Mozarts Jachtkwartet niet horen zonder te worden herinnerd aan een vriendin die ik al vijfentwintig jaar niet meer heb gezien. In ademloze bewondering zat ze op de vloer te luisteren.

Dat was een opname van het Juilliard String Quartet uit 1962, en vrijwel alle opnamen die ik naar een onbewoond eiland zou willen meenemen komen uit de periode tussen 1955 en 1965. De eerste tien jaar van mijn leven, toen mannen standaard witte hemden met donkere dassen droegen, en ze hadden allemaal op een of andere manier ‘de oorlog meegemaakt,’ al hoorde je ze er nooit over. Die jaren worden nu vaak versleten voor de bekrompen tijd voor alle deuren naar de vrijheid werden opgegooid, maar in werkelijkheid was het een bloeitijd van gedreven classicisme. Expressief zonder erin te zwelgen. Dat kwam later.

In de popmuziek is Rubber Soul het hoogtepunt hiervan. Vroeger ging iedereen ervanuit dat Sgt Pepper het beste album van de Beatles is. Op die plaat gingen ze het verst, en het was het eerste conceptalbum (al kan die claim ook worden toegekend aan de Beach Boys). Ik vond de hoes al lelijk, zeker als je hem legt naast de trotse melancholie van het portret voorop Rubber Soul. Het is de laatste plaat waar de Beatles nog klinken als een echte band, terwijl ze vanaf Revolver een stel solisten in de studio worden. Lennon had toen nog niet dat belerende toontje dat hem later zo’n onuistaanbare kwast zou maken en van McCartney’s behaagzucht is nog weinig te merken. Achteraf is het verbazingwekkend dat een paar jongens van amper 25 jaar zoiets voor elkaar kregen.

Wanneer ik Rubber Soul hoor, zie ik het huis weer voor me waar we toen woonden en de spitse populieren in de verte. Tegen de tijd dat Sgt Pepper uitkwam waren mijn ouders uit elkaar en was de grote zwerftocht begonnen. Het onbewoonde eiland lag al aan de horizon. Maar het is ook muziek die nog steeds op zichzelf kan staan, songs die nog steeds intrigeren, zoals het stuiterende The Word, Michelle, Girl en In my Life - songs die nog steeds precies kloppen. Je kunt er in een stoel naar luisteren, maar de muziek voldoet ook nog makkelijk aan zijn oorspronkelijk doel. Je kunt er op dansen. En ik? Ik draai Rubber Soul alleen op mijn eiland, om de muziek vers te houden. Na al die jaren.

WahWah 10, 2008