Meisjesjaren 6
GEPLAATST: 26-6-2011
Altijd de grootste
Eerst was ze de grootste. Toen werd ze weer de kleinste.
Elke stap omhoog is ook een stap terug. Wanneer dochterlief verhuist van de
opvang naar de kleuterklas van de basisschool maakt ze het voor het eerst mee,
maar het zal haar nog vele malen overkomen, de rest van haar leven.
Opeens zit ze weer in een klas met de meisjes die ze nog
kent van de tijd toen ze moest leren lopen. Slimme donkere Esther die je nu al
met vlag en wimpel van het VWO ziet komen, en de altijd uitgelaten Merel, met
haar dikke vlashaar, de kampioen van het klimrek. Zij staan alweer klaar om
naar groep 2 te verhuizen.
Nog nooit heeft dochterlief zo sterk de behoefte gehad om
kleine kinderen eraan te herinneren hoeveel kleiner ze zijn. Groot was altijd
al een kernwoord in A’s woordenschat. Als enig kind heeft ze nooit een broer of
zus gehad die haar erop kon wijzen dat ze niet de maat aller dingen is. Wanneer
ze als driejarige op een speelplaatsje in contact kwam met een zesjarige,
beweerde A. glashard en vrolijk dat zij zeven was. Altijd de grootste.
Maar nu leeft ze niet meer onbekommerd in haar
fantasiewereld. Niet meer de hele dag. Ze heeft het nog graag over haar
denkbeeldige zusjes Lisabella en Lula, die op onduidelijke manier ook haar
kinderen zijn. Ze schrijft een boek. Ze danst. Haar grootste plezier is nu
tellen, huisnummers aanwijzen en benoemen.
Ze kent vrijwel alle letters van het
alfabet, te beginnen met haar eigen letter A. Ze weet dat er andere landen
bestaan, waar ze een andere taal spreken, zoals haar Spaanse familie, waar ze
op mysterieuze wijze haar rollende R van heeft geërfd.
Voor een kleuter wijzen alle seinen vooruit, en misschien
krijgt dochterlief het daarom benauwd als er een kleiner kind komt spelen. Buurmeisje Myrthe is net drie geworden en komt graag bij dochterlief over de vloer,
omdat we zo’n mooie zandbak hebben. Daar zit het buurmeisje een rijtje
zandtaartjes te bakken en laat de stroom van A.’s terechtwijzingen stoïcijns
over zich heenkomen. Als ik een foto maak, komt dochterlief kijken of Myrthe er ook opstaat, met die hoge jukbeenderen die ze van haar Finse
grootmoeder heeft, want dat is niet de bedoeling.
Wanneer ik dochterlief vertel dat het veel leuker is om
gezellig samen te spelen, of anders elkaar gewoon met rust te laten, gloeit er
een angstig licht in haar ogen. Aan wiens kant sta ik? Het is een moment dat ik ook vele malen heb meegemaakt, en ik ben er niet beter van geworden. Dochterlief steekt een lang betoog af tegen het
buurmeisje, die stevig op haar plaats wordt gezet. ‘Mijn pappa houdt niet van
jou want hij houdt van mij. Echt waar.’ En dat een paar keer achter elkaar,
want Myrthe kan het allemaal niet zoveel schelen. Die is de jongste van drie
en heeft het allemaal al eens meegemaakt.
Wanneer de meisjes even later zitten te kleuren, ieder aan een eigen tafeltje, gaat het nog net goed met het uitdelen van de
kleurtjes. Maar wanneer het buurmeisje haar tekening laat zien, raakt
dochterlief bijna in ademnood. Die tekening is toch lelijk? Zo’n klein kind kan nog
niet tekenen. Dat vind ik toch ook?
‘Geeft allemaal niets!’ zegt Myrthe blij, één van haar vaste leuzen. Tijdens
het kleuren heeft ze ons nauwgezet op de hoogte gehouden van ieder windje dat
ze liet. En ze kan ook boeren.
Zij heeft makkelijk praten. Maar dochterlief heeft van
haar ouders de neiging meegekregen om alles in de felste kleuren te zien. Ik
voorzie al een kindertijd met hooguit één of twee vriendinnetjes die alle gekkigheid van
dochterlief slikken, waarna er nog maar een kleine verhuizing nodig is en de
eenzaamheid is compleet. Maar dan vragen de meisjes om een bal en gaan ze
vrolijk in de tuin spelen. (Alle namen zijn gefingeerd.)
26 juni 2011
|