Meisjes zijn roze, jongens zijn blauw
GEPLAATST: 30-7-2011
Onze hersens zijn een grijs gebied
Wie
herinnert zich nog de tijd dat kleine meisjes speelden met brandweerwagens en
jongetjes hun teddybeer in bed stopten? Het is nog maar 35 jaar geleden, één
volle generatie, en toch lijkt het de prehistorie, de tijd dat ouders dachten
dat de seksegedrag in kinderen helemaal een kwestie van opvoeding was. Nurture.
Niet nature. Kinderen kwamen blanco ter wereld en als je meisjes een
brandweerwagentje gaf en jongetjes uit de buurt hield van pistooltjes, kwam die
brave new world zonder stereotypen over hoe mannen en vrouwen in elkaar zaten er
vanzelf aan.
Die
kindertjes van toen zijn inmiddels opgegroeid en voeden nu hun eigen peutertjes
op, en als je één ding telkens weer hoort
- op de speelplaats, bij de
kinderopvang en bij de borrel, overal
- is het dat jongetjes en
meisjes totaal verschillend zijn. Het kan kennelijk niet vaak genoeg worden
gezegd. Jongetjes zijn blauw en meisjes zijn roze. Meisjes bemoeien zich met
elkaar, en jongens noteren wat voor auto’s er op de straat staan geparkeerd.
Er
klinkt altijd een grote opluchting wanneer ouders vaststellen dat de natuur het
nu eenmaal zo heeft geregeld. Jongetjes komen van Mars en meisjes van Venus.
Dat geeft zekerheid. Er zijn nog genoeg andere dingen om over te piekeren,
zoals hoe je ervoor zorgt dat de kinderen later op de beste school komen.
Er is
veel onderzoek dat lijkt te bevestigen dat jongens en meisjes, mannen en
vrouwen, verschillend in elkaar zitten. Niet alleen zacht onderzoek, maar ook
brainscans laten het zien. Er zitten alleen een paar problemen aan dit
onderzoek, zoals Sanne Bloemink (bekend van haar boek Hypermama’s) eerder dit jaar in De Groene liet zien. Veel van dit
onderzoek komt uit Amerika, een land waar vanouds een diepe kloof ligt tussen
mannen en vrouwen. De kinderen in dit onderzoek zijn andere kinderen dan
rondlopen in ons land of in Scandinavië. En toch geldt het Amerikaanse
onderzoek als universeel maatgevend. Hersens blijven toch hersens?
Hersens
zijn in zoverre overal hetzelfde dat ze bij iedereen anders zijn. Steeds meer
wijst de neuropsychologe op de plasticiteit van ons brein. Onze hersens groeien
mee met de kennis die we opdoen. Dit geldt vooral voor kleine kinderen, maar
ook bejaarden worden aangemoedigd frisse ervaringen op te zoeken omdat de
plasticiteit van nieuwe vergezichten Alzheimers buiten de deur helpt houden.
Zeg elke dag dat pindakaas voor jongens is en honing voor meisjes en ze eten
niet anders meer. Vertel een meisje stelselmatig dat ze voorzichtig moet zijn
en de timiditeit zal postvatten in haar hersenstructuur. En zo komt het dat
brainscans laten zien dat jongetjes en meisjes anders in elkaar zitten.
Nederlandse
jongens en meisjes gaan stukken makkelijker met elkaar om dan kinderen in
Amerika. Jongens kijken niet tegen meisjes aan alsof het geheimzinnige wezens van
een andere planeet zijn. Meisjes zijn niet bang van jongens, en zien ze ook
niet als deerniswekkende dombo’s. Maar dit is wel aan het veranderen onder
invloed van Amerikaanse tv-programma’s, muziek en alle producten van het
Disney-imperium. Daarbij komt nog de invloed van klasgenootjes wier ouders uit
Marokko of Turkije komen, die van huis uit een nogal gepolariseerde kijk hebben
op hoe jongens en meisjes zich horen te gedragen. Op menig schoolplein heerst
al de apartheid van meisjes aan de ene kant en de jongetjes aan de andere.
Steeds vaker klinkt de roep dat jongens mannelijke onderwijzers moeten krijgen
om de feminisering van het onderwijs tegen te gaan. Nog even en we krijgen
aparte scholen.
En wat
dan nog? Wat is er verkeerd aan om jongens lekker jongens te laten zijn en
meisjes te laten genieten van hun prinsessenjaren? Ouders van nu zijn niet zo
moralistisch meer als vroeger, en ze krijgen ook minder kinderen. Des te meer
ruimte om aan hun wensen toe te geven.
Daarbij
komt nog het huidige geloof in de evolutionaire biogenetica, waarbij jongens-
en meisjesgedrag wordt herleid tot speculatie over hoe onze voorouders zich
honderdduizend jaar geleden op de savanne staande hielden. Het is een reactie
op de vorige generatie die dacht dat de mens maakbaar was. Nu geloven we dat
alles al vastligt in ons DNA. Maar deze reactie berust niet op voortschrijdend
inzicht. Het is gewoon een verwerping van het voorgaande.
Ik kleed
mijn dochtertje ook graag in roze, ook al is er een goede kans dat iedereen over
twintig, dertig jaar meewarig zal kijken naar de foto’s van al die roze meisjes
van nu. Niemand verlangt terug naar de tijd dat jongetjes en meisjes allemaal
in dezelfde spijkerbroek werden gehesen. Maar dat maakt het niet minder
zorgelijk hoe ouders van nu hun dromen van prinsesjes en survivor-jongetjes
uitleven op hun kinderen. Ook dit is een fantasie van maakbaarheid, alleen zijn
de architecten van deze stereotypen geen drammerige sociologen, maar de
fabrikanten van alle accessoires waarvan onze kasten uitpuilen. En de populaire
biogenetici en schrijvers breinboeken.
Het
lijkt alemaal zo onschuldig, maar in het verlengde van die stereotypen liggen
de jonge vrouwen met eetproblemen, dik of dun, en mannen die zich geen raad
weten met het werkelijke leven zoals het zich afspeelt tussen man en vrouw. En
daarachter liggen weer de peilloze echtscheidingscijfers zoals we die uit
Amerika kennen. Dan is het nog niet zo’n slecht idee om jongetjes en meisjes
weer gewoon met elkaar te laten spelen.
NRC
Handelsblad, 29
juli 2011
|