Een schrijver gooit nooit iets weg
GEPLAATST: 17-11-2011
Een schrijver gooit nooit iets weg
Sinds de dood van John
Updike in januari 2009 was het maar een kwestie van afwachten en de postume
publicaties kwamen eraan. Kort na Updikes overlijden verschenen de
voortreffelijke verhalen van My Father’s Tears en de gedichten van Endpoint, twee uitgaven die nog door de schrijver zelf
persklaar waren gemaakt. Daarna gingen de literaire mijnwerkers aan de gang. Er
is een biografie in de maak, die in het najaar van 2013 moet verschijnen. Het
monumentale deel met de korte verhalen uit de tweede helft van Updike’s
carričre staat op stapel, en deze maand verscheen een vijfhonderd pagina’s
tellende verzameling essays, kritieken, verhalen en gedichten onder de
ongelukkige titel Higher Gossip.
Begin
jaren tachtig typeerde Updike een geslaagde bespreking van een roman of een
kunstwerk een ‘hogere vorm van geklets’. Dertig jaar later zal geen schrijver
zich nog bezondigen aan zulke ironie, en ze is ook niet gepast bij een
schrijver als Updike die met zes vuistdikke essaybundels een van de
productiefste schrijvers van de vorige eeuw is geweest. Dit is geen kletspraat
maar hard werken.
In
Higher Gossip laat Updike nog
eenmaal de breedte van zijn kunnen zien. Hij schrijft over literatuur, over
sport, over beeldende kunst uit alle tijdperken, maar hij kan ook een mooi stuk
schrijven over het plaatsje waar hij vroeger woonde (Ipswich, Massachusetts) of een lofzang op een
schrijver met wie hij weinig gemeen heeft (Raymond Carver).
Higher
Gossip verzamelt de besprekingen
uit The New Yorker en de New
York Review of Books die Updike
schreef sinds de vorige essaybundel. Maar Higher Gossip bundelt ook materiaal dat soms al decennia was
blijven liggen. De schrijver gooide nooit iets weg. Het is de vraag wie zit te
wachten op een herdruk van het voorwoord bij het eerste deel van de verzamelde
korte verhalen. Elke Updike-fan heeft dat boek al.
De
grote verrassingen in Higher Gossip
zijn de gedichten en verhalen die we nog niet kenden. Zo is er een mooi gedicht
op Vermeers ‘Meisje met de parel’ en een intrigerend verhaal uit 1972, ‘The
Beloved,’ dat voordien alleen in een bibliofiele uitgave verkrijgbaar was. De
meeste verhalen die Updike schreef, trippelen om de seks heen, omdat hij onder
contract stond bij The New Yorker.
Dat weekblad wilde zijn lezers geen woelige nachten bezorgen.
In
‘The Beloved’ heeft Updike’s alter ego Francis een tijdje een homoseksuele
verhouding met een collega-acteur die Algernon heet. Alleen zo’n naam laat al
zien dat Updike zich op vreemd terrein begaf. De homoseksuele escapade die het
verhaal in een lade bij The New Yorker deed belanden, duurt niet lang want ‘The Beloved’ gaat, geheel in de
sfeer van de jaren zeventig, over verschillende vormen van erotiek. Francis is
het orgel waarop iedereen zijn liefde verklankt. Hij is het ultieme
liefdesobject. Dit is een gegeven dat Updike wel vaker gebruikte, maar nooit zo
monomaan als in dit verhaal, inclusief een dialoog tijdens de daad.
Ik zou 'The Beloved' niet Updikes sterkste verhaal noemen, maar het is wel een aanwinst. Meesterlijk
zijn twee essays uit Updike’s laatste jaren, over schrijven en de toekomst
van de literatuur. Een schrijver wint met de jaren wel aan routine, schrijft
hij in ‘The Writer in Winter.’ Maar het juiste woord komt niet zo makkelijk
meer. Hij moet langer zoeken. Updike wijt dit aan krimpende neuronen. Maar ik
zie groei wanneer ik het sobere proza van My Father’s Tears vergelijk met de
ostentatieve mooischrijverij uit de jaren zeventig.
Het
mooiste essay gaat over ‘The End of Authorship,’ waarin Updike zijn woede uit
over plannen om alle boeken op Google te plaatsen. Geen groter schrikbeeld voor
een schrijver dan een brave new world waar lezers hun eigen boeken mixen en
schrijvers alleen nog als leveranciers van materiaal gelden. Gratis. Voor een
schrijver is de literatuur ook handel. Updike, kind van de crisisjaren, heeft
zijn hele leven hard gewerkt en nooit iets weggegooid. Hier volgt Updike’s
laatste pleidooi voor het boek zoals we het kennen, en ik laat het onvertaald, omdat de schrijver hier zo scherp formuleert dat er geen ruimte overblijft voor varianten.
‘The printed, bound and
paid-for book was - still is, for the moment -
more exacting, more demanding, of its producer and consumer both. It is
the site of an encounter, in silence, of two minds, one following in the
other’s steps but invited to imagine, to argue, to concur on a level of
reflection beyond that of a personal encounter […]. Book readers and writers
are approaching the condition of holdouts, surly hermits who refuse to come out
and play in the electronic sunshine of the post-Gutenberg village.’
Een kortere versie stond in Het Parool, 16 november
2011
|