Doeschka Meijsing 1947 - 2012
GEPLAATST: 2-2-2012
Een schrijver moet zichzelf uitwringen
Twee
dingen zie ik als ik aan Doeschka Meijsing denk, die 30 januari overleed, 64
jaar oud. Ik zie de auteursportretten die op haar eerste boeken stonden,
vliesdunne boekjes als De hanen en andere verhalen, Robinson en De kat achterna. Een jonge vrouw met een gezicht
dat tegelijk open en behoedzaam is. Iemand die geen boeken schreef om beroemd
te worden, want zulke schrijvers had je al in de jaren zeventig.
Pas
later leerde ik haar kennen. Robinson was een evergreen geworden op de literatuurlijst. In
weerwil van haar publiciteitsschuwe persona was ze een schrijver geworden die
iedereen kende, want haar stekeligheid werkte vertederend, en ze was ook niet
te beroerd om dat effect uit te buiten. Als mensen haar graag een beetje zielig
vonden dan was ze een beetje zielig. Ze moest boeken verkopen. Van haar
stukgelopen liefdes en haar drankproblemen had iedereen wel vaag gehoord.
Ik zie
nog hoe ze met een verbeten grijns peper in haar glas tomatensap draaide, want
daartoe had de alcohol haar veroordeeld. Ze wrong het eruit. Althans, zo
speelde ze het. We praatten over werk, want dat was wat ik het meest in haar
bewonderde (en ook in haar broer Geerten). Doorwerken. Het is niet moeilijk om
één boek te schrijven. Iedereen heeft wel één boek in zich. Het wordt pas
moeilijk als je tientallen jaren doorgaat, als je niets anders meer kunt doen, zelfs als je het zou willen,
want fictie schrijven maakt een ander mens van je. Je moet jezelf uitwringen.
Het
bijzondere van Meijsings werk is hoe het evolueerde. Ze bleef over dezelfde
onderwerpen schrijven: een vrouw of meisje wordt verlaten, en als ze niet wordt
verlaten, voelt ze zich wel een verstekeling of een ‘wisselkind’ dat er
eigenlijk niet bijhoort. Maar ze wil er wel zijn. Meijsing begon als een typische
Revisorschrijver. Mooi, afstandelijk proza waarin de werkelijkheid en onze kijk
daarop wordt geproblematiseerd. Tegen de tijd dat ze Tijger, tijger! schreef was dit procédé
uitgeput, en de jaren tachtig waren creatief geen goede tijd voor Meijsing.
Pas met Vuur
en zijde en het
meesterlijke De weg naar Caviano bereikte haar werk het hoogste peil. Rijker en warmer
proza dan in haar beginjaren, mooier van constructie dan het latere werk. Er
waren in die tijd wel meer vrouwen die zich lieten inspireren door Virginia
Woolf, maar niemand schreef zulke mooie, originele boeken. Daarna kwam De
tweede man. Het
was Meijsings gooi naar een publieksroman. Groot thema, mannelijke
hoofdpersoon, zorgvuldige plot, hoop voeten in aarde. Haar uitgever zette er
zwaar op in, en toen De tweede man voor een grote prijs werd genomineerd, kon je zelfs een De
tweede man-t-shirt
krijgen.
Daarna
was Meijsing klaar met de traditionele roman, met zorgvuldig geboetseerde
personages en verhaallijnen. In het eerste decennium van deze eeuw schreef ze
drie romans die radicaal verschilden van haar vorige werk. Ze spiegelden
duidelijk Meijsings eigen belevenissen en ze kon dat zich ook veroorloven
omdat het circus rond De tweede man had laten zien hoe goed het publiek op haar reageerde. Ze speelde zichzelf in haar eigen werk.
100%
chemie, Moord uit de dubbelroman Moord en
doodslag die ze
samen met haar broer Geerten schreef, en Over de liefde, behandelden respectievelijk
haar ouders, haar broer en haar geliefden. Daarna was het op, tenzij ze nog had
willen schrijven over het zoontje van haar ex, op wie ze zo dol was. Er had een
nieuwe cyclus moeten beginnen, maar helaas gaf haar lichaam het op. Vestdijk,
een voorbeeld voor Meijsing, zei wel dat schrijven geen zwaar werk was. Je kon
er toch bij blijven zitten? Daar heeft Meijsing weinig gemak van gehad.
Het zou
jammer zijn als Meijsings werk alleen bleef leven dankzij haar laatste twee
boeken, zoals dreigend werd voorspeld in Vrij Nederland, de krant die zij eind jaren zeventig samen met
Carel Peeters een literair profiel gaf. De rest was maar ‘jeugdwerk’. Gelukkig wordt dat werk ieder jaar nog door vele scholieren gelezen, en terecht.
Het is in
onze literatuur niet zo gebruikelijk dat een mannelijke schrijver zegt
dat een vrouwelijke schrijver van grote betekenis voor hem is geweest. In onze
letteren hebben mannen alleen vaders. Ik wil Doeschka Meijsing geen literaire moeder noemen, daarvoor heb ik haar te weinig gesproken. Maar ik zag haar als een voorbeeld in de manier waarop zij verslagenheid wist om te zetten in onvervreemdbare winst, en ik volgde haar werk met grote aandacht. Het is moeilijk te
geloven dat er nooit meer een nieuwe Meijsing zal verschijnen.
2 februari 2012
|