Christine van Westering 1925 - 2012
GEPLAATST: 2-5-2012
Ik dank
mijn leven op meer dan één manier aan haar.
Vroeger
heette ze Tineke. Toen ik een kind was, waren er nog mensen die haar zo
noemden, want die kenden haar uit Groningen. Mijn moeder was het
enige meisje in een huis met twee grote broers, van wie de oudste, Willem, erg
mooi piano speelde. Dan stond mijn moeder stiekem in de gang te dansen, ook al
lachten haar broers haar uit.
Ze
ontmoette mijn vader in de oorlogsjaren, op de kunstacademie Minerva, toen nog
een kunstnijverheidsschool. ‘s Avonds ging ze naar een balletschool, ook al had
ze eigenlijk geen rug voor ballet. Samen met Marten Molema, vijf jaar jonger en een kop langer, bestudeerde ze
plaatjes in boeken over ballet, met kostuums en decors. Dat was mooier dan de
in sluiers gehulde Duitse dames die toen in de mode waren. Hij ging bij Sonia
Gaskell dansen. Zij ging les geven.
Toen ik
klein was woonden we in Overschie. Als je snel was, kon je de drie banen van de
A13 nog oversteken. ‘s Middags ging er midden in de woonkamer een scherm omlaag
en dan was de voorste helft een balletstudio waar precies één leerling inkon.
En mijn moeder. Aan de andere kant van het scherm zat ik te luisteren.
bijna vijf
Rond 1960 ging ze lesgeven in het Groothandelsgebouw in Rotterdam-centrum, en nog later
in een gebouw aan de Binnenweg met uitzicht op museum Boymans. Een voormalig
confectiemagazijn dat in de oorlogsjaren haastig was gebouwd op de plaats waar
bommen waren gevallen, en ze waren vergeten het na de bevrijding weer op te
ruimen.
Na de
scheiding van mijn ouders gingen we er een paar jaar wonen. Op de vloer lag
linoleum met putjes. Je vond soms nog spelden in een hoekje. Dagelijks
stroomden er dozijnen meisjes en jonge vrouwen in en uit, er waren twee
studio’s met piano’s en eindeloze spiegelwanden, en een atelier voor kostuums
en decors waar ik soms zat en luisterde naar mijn moeder die voor de klas stond
te tellen.
Mijn
moeder, inmiddels allang Christine, had veel leerlingen. Tieners die
woensdagmiddag vrolijk kwamen dansen en de vakleerlingen die ook anatomie en
dansgeschiedenis kregen. Die bleven na de lessen bij mijn moeder napraten. Ze
waren allemaal erg mooi, niemand had een cent en ik was ervan overtuigd dat ik
de mooiste moeder ter wereld had.
Het
waren de late jaren zestig. Als ik erop terugkijk (en dat doe ik vaak) denk ik er
niet aan hoe mijn broer en ik toen werden verwaarloosd, dan denk ik aan de magie van
die school. De woensdagmiddag met de kleintjes. De zaterdagochtend met de
vakleerlingen. Ieder jaar een uitvoering in de schouwburg en dan in het donker
terug in auto’s vol bloemen.
Het
gebouw stond op instorten en het is de vraag of de Rotterdamse Balletschool
ooit voldoende opbracht om van te leven. Er waren in Rotterdam drie grote
balletscholen: Corrie Hartong en Nel Roos aan het Haringvliet, Staluse Pera aan
de Heemraadssingel en mijn moeder aan Rochussenstraat nummer 3. Er werden vaak
sarcastische grapjes over de concurrenten gemaakt, zoals dansers nu eenmaal
doen, maar niemand zat in zo’n gebouw als mijn moeder.
In ’69
nam mijn moeder voor het eerst een baan. Ze was toen bijna 45 jaar oud. Ze ging
klassiek geven aan de Rotterdamse Dansacademie, die deel uitmaakte van het
gemeentelijk Conservatorium. Toen directeur Nel Roos, de paus van de
na-oorlogse balletpedagogie, binnen een jaar de geest gaf, kon mijn moeder haar
plaats krijgen, maar daar bedankte ze voor. Ze wilde ‘s avonds gewoon naar huis,
net als andere mensen. Ze was een nieuw leven begonnen met een nieuwe man.
Bijna vijftig
We
woonden om de hoek van de Voorschoterlaan in Kralingen, en ik herinner me nog hoe vaak er
etentjes waren. Mijn moeder genoot van vriendschap, zoals ze trouwens ook
genoot van alleen zijn. Evenwichtig, optimistisch, leven zonder conflicten, het
klinkt allemaal heel makkelijk, maar mijn moeder had ook een heel sterke wil.
Ze
had een ijzeren zelfdiscipline, zoals alle dansers. Ze was gul en zuinig
tegelijk. Zacht en toch sterk afgebakend. Ze was altijd warm, en
toch kon ze heel tactloos uit de hoek komen, omdat ze zichzelf eigenlijk als
een uitzondering zag. Dat hadden haar tantes al gehad, die ik alleen kende als bejaarde dames die gierden om grapjes die ze vijftig jaar geleden hadden gemaakt.
In
veertig jaar balletles heeft mijn moeder een paar generaties geinspireerd met haar
voorbeeld. Meisjes die later iets anders gingen doen, dansers, een paar
choreografen en, natuurlijk een legioen balletleraressen. Mensen gaan altijd
glimlachen als het over haar gaat, ook van ontzag. Ons dochtertje, die
naar mijn moeder is vernoemd, is net met ballet begonnen. Ik praat met de juf,
en die blijkt les te hebben gehad van mijn moeder.
Toen
mijn moeder stopte met lesgeven, woonde ze al jaren buiten. Mijn moeder hield
van de tuin en van de ruimte. Ze praatte met poezen en planten. Vreemd voor
iemand die altijd zoveel te maken had gehad met mensen, jonge mensen, en met de
eeuwige cyclus van afkijken waarop onze cultuur berust.
Ik
herinner me een verhaal van een feestje waar mijn moeder had
voorgedaan hoe je iets moest dansen. Dat was de laatste keer. Hoe je het ook
draait, kunst is een uiting van ijdelheid
- kijk mij eens! -
en ik heb bewondering voor de manier waarop mijn moeder er snel aan
wende dat niemand keek. Er werd een expositieruimte ingericht voor haar
schilderijen en etsen, maar er kwam bijna niemand. Het maakte haar niet uit.
Mijn
moeder heeft een gelukkig leven gehad. Ze verstond de kunst om zich aan te
passen en toch haar eigen omgeving te scheppen. Ze kon op een tweepits gasstel
iets lekkers koken en met z’n tweeën een boerderij met twintig kamers bewonen.
Het zag er altijd vanzelfsprekend uit. Haar tweede huwelijk was bijzonder gelukkig, meer dan veertig jaar lang. Tot diep in de tachtig wist ze altijd
het beste van het leven te maken. Tot het niet meer ging.
Ik dank
mijn leven op meer dan één manier aan haar. Ze zal altijd een voorbeeld voor me
blijven, al zit ik heel anders in elkaar. Dit zijn de eerste dagen van mijn
leven zonder dat mijn moeder er is. Ze leeft nu alleen nog in ons.
2 mei
2012
|