Poeder
GEPLAATST: 19-6-2012
Ik ben het er nog steeds niet mee eens
Mijn
roman Moederziel
speelt zich voor een groot gedeelte af op mijn moeders
balletschool in Rotterdam. Een noodgebouw dat tijdens de bezetting in elkaar werd gezet
tussen de Nieuwe Binnenweg en de Rochussenstraat, nadat er vlak naast het Eendrachtsplein een paar bommen waren gevallen. Het gebouw werd pas in de jaren zeventig afgebroken, om
plaats te maken voor de weinig inspirerende winkels van de Boogjes.
Op de
begane grond zat een autodealer. De Rotterdamse Balletschool zat op de
verdieping. Via een lange steile trap, de voormalige dienstingang, kwam je in de
hal. Je kon er fietsen. Voetballen. In de jaren veertig was het een
kledingmagazijn geweest, Lampe of Van Reeuwijk, en je vond soms in
een hoekje nog spelden. Er was een trappenhuis dat vroeger voor het publiek was geweest,
maar sinds de splitsing in auto’s en ballet zat dat verborgen achter een blinde
wand.
Boven
was nog een dakwoning waar een romantische pianiste woonde. Ze heette Fransje.
In haar woonkamer stonden een vleugel en een harp. Hoe die vleugel de trap op was
gekomen, is me een raadsel. De wanden waren bekleed met donkerrode Perzische
tapijten, er brandden kaarsen en wierook, en het was alsof je daar het
vrouwelijke lichaam betrad in een aanmerkelijk rijper stadium dan in de
balletstudio’s waar altijd de poederige meisjesgeur hing die bij ballet hoort.
In de
hal hingen grote decorstukken die mijn vader had ontworpen voor een modern
ballet. Een grote kleurige draaikolk. Minstens vier bij vier. Er was een grote
studio aan de kant van de Binnenweg, met een lange spiegelwand en uitzicht op
de spitsen van de Paradijskerk, en een kleine studio die woensdagavond werd
gebruikt voor de Spaanse les, en dan hoorde ik tegen tienen, wanneer ik al in bed lag, de hakken stampen.
Naast de
grote studio lag een atelier waar oude decors stonden, zoals de appelboom uit
de Doornroosje waarin ik zelf had meegedanst als acht- of negenjarige, er
stonden kasten met kostuums en een werkbank vol gereedschappen waar ik graag
naar keek terwijl ik luisterde naar mijn moeder in de studio. De wanden waren flinterdun.
Later kwam er een kunstenaar met woest rood haar in het atelier logeren,
minstens een half jaar lang, waar hij een liefdesnestje bouwde met een van mijn moeders betere leerlingen, en
moest ik ergens anders gaan dromen.
Er was
een woonkamer die uitkeek op het restaurant Old Dutch, een boerenhoeve middenin
de stad waar zakenlieden gingen eten. Wij waren straatarm. Niemand is ooit rijk
geworden van balletles. De meeste vakleerlingen hadden geen geld, en wat er binnen kwam ging meteen naar de loodgieter die elke week de meisjes-wc moest ontstoppen.
Zaterdagmiddag bleven de vakleerlingen hangen in mijn moeders kamer, praten, terwijl je de tram door de
Binnenweg hoorde rijden, lijn 8, die naar Kralingen ging, waar we een paar
jaar later zouden gaan wonen. Ik kwam er vaak bij zitten. Die leerlingen, vijf
tot tien jaar ouder dan ik, mooie jonge vrouwen, waren de idolen van mijn vroege tienerjaren.
Toen ik Moederziel schreef, in 2005 en 2006, ging
ik vooral af op mijn herinnering. De moeder in Moederziel is niet mijn moeder, Christine van Westering, maar een verknipte Gaskell-vrouw, zonder mijn moeders relativeringsvermogen. Ik wilde de school weer tot leven wekken, want die was van de aardbodem verdwenen. Als ik in de buurt ben, kijk ik de andere kant op, want ik ben het er nog steeds niet mee eens. Mijn moeder praatte er niet graag over. Ze bewaarde geen enkel aandenken aan die tijd. Vroeger was weg. Zij had zich geschaamd voor het langzaam afbrokkelende gebouw.
Als je
met een deur smeet, vielen ergens anders de stukken van het plafond. Het hoefde
maar even te regenen en het lekte aan alle kanten. 's Winters waren de lokalen niet warm te krijgen. Ze was blij toen de school
kon overdoen aan een leerling en op de Rotterdamse Dansacademie kon verdergaan zonder zich elke maand af te vragen hoe ze de huur moest betalen. Ze leek niet te beseffen dat de school voor veel
leerlingen het huis van hun dromen was, en ook voor mij.
Op deze
foto uit 1968 of ’69 zie ik voor het eerst in veertig jaar de grote studio
terug. Mijn moeder heeft iets moois aangetrokken voor de fotograaf. Ik kreeg de
foto van Rudolf Fitskie, die met succes de kant van het showballet is opgegaan. Hij staat achteraan de barre. De jongen op de voorgrond heeft nog een tijdje in het kostuumkamertje gelogeerd. Wilco. Het meisje op spitzen is Anneke ‘t Hart,
die mijn moeder nog een paar weken voor ze stierf noemde, toen we praatten over
vroeger. 19 juni 2012
|