WEBLOG - BERICHT

Als een hond in het water
GEPLAATST: 29-6-2012

In haar verhalen bepaalde Doeschka Meijsing zelf de regels.

Toen Doeschka Meijsing in januari 2012 op vierenzestigjarige leeftijd overleed, had haar uitgever al een nieuwe, nog die maand te verschijnen verhalenbundel aangekondigd: Het kauwgomkind. Flaptekst en omslagontwerp waren al klaar, alleen bleek de schrijfster maar drie verhalen af te hebben.

Voor dit probleem is een elegante oplossing gevonden. Onder de titel Het kauwgomkind zijn nu alle verhalen van Meijsing verzameld. In dit boek zijn Meijsings debuutbundel De hanen en andere verhalen (1974) en Beste vriend (1994) integraal opgenomen, aangevuld met vier niet eerder gebundelde verhalen uit de jaren zeventig, een hommage aan haar broer Geerten in verhaalvorm (‘Ik ben niet in Haarlem geboren’) en de verhalen die in de nieuwe bundel zouden zijn gekomen. Die laatste behoren tot Meijsings beste werk.

Meijsings schrijversleven begon met korte verhalen en eindigde ermee. In haar tienertijd had ze naar eigen zeggen al een stapeltje romans geschreven, maar toen het menens werd, koos ze eerst voor de kortere vorm. Dat was destijds niet ongebruikelijk: vrijwel alle schrijvers in de jaren zeventig debuteerden met korte verhalen in literaire tijdschriften.

In het huidige literaire klimaat is het nauwelijks voorstelbaar  hoeveel aandacht Meijsings De hanen en andere verhalen kreeg, en dat terwijl het om een vliesdun boekje van 79 pagina’s ging. De lezer moest zich maar zien te redden met zeven verhalen over figuren die ‘door dagdromen zich in hun problematische bestaan op de been trachten te houden,’ zoals de flaptekst meldde. Het leek wel een provocatie.

Die dagdromen hebben vaak een systematisch tintje. In de meeste verhalen heeft de verteller een ouderwetse katholieke schooltijd achter de rug en kent ze haar Augustinus. De verteller  in ‘De hanen’ studeert theologie. In het tweede verhaal ‘Temporis acti’ hanteert de vertelster, een bibliothecaresse, het alfabet als ordenend principe, ook al helpt dat  niets bij het probleem waarvoor het verhaal haar  stelt. Ze wil de tijd ‘terzijde schuiven.’ In een soort tijdvrije zone ziet ze nog steeds haar oude schoolliefde voor zich, de lerares die we later tegenkomen in Robinson en in Over de liefde.

Vergeleken met de huidige tijd valt ook op hoe weinig gelikt Meijsings debuutverhalen zijn. De schrijfster lijkt er niet zozeer  op uit de lezer bij de hand te nemen. Een verhaal van Meijsing begint niet met een spannende zet die een verhaalboog lanceert. Veel van haar verhalen beginnen met een ontregelende bewering die geen enkele aanwijzing geeft over wat er gaat gebeuren, zoals in  ‘Het denken cadeau’:

Juist in tegenstelling tot wat Rodin beweert is het denken niet iets dat alleen door fysiek zéér krachtige mannen, ongemakkelijk gezeten op een knoestige boomstronk, verricht kan worden, maar is het een luchtige bijna speelse handeling, die maar twee omstandigheden behoeft: betrekkelijke eenzaamheid en comfort.

We zijn gewend het korte verhaal te zien als een meesterproef van beheersing. Maar voor Meijsing was het vooral een genre waarvan zij zelf de regels bepaalde. De verbeelding is aan de macht. ‘Temporis acti ’ is weliswaar het meest klassieke verhaal in De hanen, maar Meijsing sleept er erg veel bij. Over het basisgegeven liggen wel twee of drie kaders. Ook op die manier ademen deze verhalen de sfeer van de jaren zeventig, toen schrijvers grote vrijheid genoten. Lezers konden alles aan, gesteund door een oeverloos geďnteresseerde pers. In Beste vriend formuleert Meijsing haar poëtica:

Ik heb in de loop van mijn jaren geleerd hoe een verhaal moet worden verteld. Eigenlijk is er maar één regel: verlies je doel niet uit het oog. Begeef je in alle mogelijke speculaties, gedraag je als een jonge hond in vers zwemwater, maar vergeet nooit wat je bedoelt, ook al zul je het nooit zeggen, ook al formuleer je je doel nooit, zelfs al ken je het niet eens – de stelregel blijft: verlies het niet uit het oog.

Meijsing schreef Beste vriend toen zich in haar carričre weer een opgaande lijn begon af te tekenen, na de magere jaren tachtig . De schrijfster was jaren op zoek geweest naar een nieuwe koers. De bundel is gecomponeerd als een hechte verzameling verhalen waarin telkens hetzelfde thema weerklinkt. Liefde blijkt  onmogelijk. Relaties zijn moeilijk. Er treden steeds ‘kleine onregelmatigheden’  op, zoals het eufemistisch wordt genoemd, waardoor de vertelster weer alleen naar huis gaat en troost zoekt bij haar hond.

Op het oorspronkelijke voorplat van Beste vriend stond een wollige terriër afgebeeld, niet veel anders dan Meijsings eigen hond. In ‘De dromen van honden’ probeert de schrijfster te formuleren wat voor haar de betekenis van een huisdier is. Een huis zonder hond is ‘medeplichtig aan zinloosheid’. Het geringste geluid dat ze maakt heeft betekenis voor haar hond. Positieve betekenis. Mensen onder elkaar, ook al zijn het geliefden, brengen dat nooit lang op. Die zijn opgezadeld met een kritisch oog. Ons bewustzijn nekt ons.

Pas als dat kritische bewustzijn op een laag pitje staat, is geluk binnen bereik. In ‘De nacht van Altea’  vertelt ze hoe ze, na vele omzwervingen, ’s avonds ligt in een zwembad met uitzicht op de Middellandse Zee. Met vrienden. ‘Wie wel eens zoiets kinderachtigs heeft gedaan als een gevecht om een luchtbed in het water, weet dat niets verandert. Er is een plek in de hersenen die het allemaal licht verbaasd herkent. […] Al de tijd dat de luchtbedschermutseling duurde wist ik […] dat het lichaam hier sprak.’

Het vreemde van Beste vriend is dat in deze verhalen het lichaam zelden spreekt. Het is met afstand Meijsings meest cerebrale boek, een exercitie in telling in plaats van showing. Alleen daarom zou iedere schrijver in spe Beste vriend dienen te lezen, om te kijken wat er gebeurt als je de voorschriften aan je laars lapt.

Meijsing schreef deze bundel tussen Vuur en zijde en De weg naar Caviano, twee romans waar de verbeeldingskracht grote hoogten bereikt. Maar in Beste vriend is de vertelster nauwelijks een fictionele figuur. Ze leeft niet in een verbeelde wereld. Ze reist en piekert over de liefde die in dit boek vaak vriendschap wordt genoemd . Ze gaat te rade bij Plato en Aristoteles, waarbij Plato staat voor de ideale liefde en Aristoteles voor de werkelijkheid. Ze is geneigd tot Plato, maar weet dat ze in de praktijk meer heeft aan Aristoteles. Ze zal het ideaal toch nooit vinden.

Lichtvoetig en speels. Het is een karakteristiek die vaak klinkt als het gaat over Meijsing. In Beste vriend ontwikkelt de schrijfster de kokette toon die  van 100% chemie later zo’n succes zou maken. Het commentaar van de hond is een gimmick die in zo’n strategie past. Maar dat neemt niet weg dat Beste vriend, met het onophoudelijke gepieker over de liefde, een loodzwaar boek is.

Drie verhalen en een fragment, veertig pagina’s. Het is misschien te weinig om je een goed beeld te vormen over hoe Het kauwgomkind, Meijsing derde verhalenbundel, eruit had moeten komen te zien. Uit het nawoord van  Xandra Schutte, lange tijd Meijsings partnerCadeautje hoort erbij,'end, zoals ik twee alinea's later ook wel laat merken, met 'loodzwaar'.r de journlaisten en voor de lezer, mogen we opmaken dat de schrijfster de verhalen in haar hoofd al op een rijtje had staan. Ze hoefde ze alleen nog maar op te schrijven. De verhalen die er al waren hadden nog wel enige revisie kunnen gebruiken.

Het kauwgomkind had een uitzonderlijk sterke bundel kunnen worden, opnieuw geconcentreerd rond één thema: familie . De samenlevingsvorm waarbij we misschien het dichtst komen bij de hondentrouw die werd gezocht in Beste vriend. Maar het is ook de plek waar we de eerste deuken oplopen. In die zin zetten deze verhalen de lijn voort van 100% chemie, alleen zonder de koketterie. De stijl is strakker, de vorm  conventioneler. Er spettert geen vers zwemwater meer, al wordt er wel stug gedronken. De toon is somber, soms ook bitter. Dit is het werk van een vrouw die de strijd tegen de alcohol had opgegeven.

Voor veel schrijvers is de kindertijd een bron van paradijselijke beelden . Zo ook voor Meijsing, alleen werd voor haar in de loop van haar carričre de storende rol die haar moeder in dat paradijs speelde steeds groter. Achteloze kritiek uit haar tienerjaren werd zo eindeloos uitvergroot, want geluk is zelden een motor voor een schrijver. Rancune wel. Zo neemt Meijsings werk soms de vorm aan van een wraakoefening op haar moeder, en een lofzang op haar afstandelijke vader. In de laatste verhalen wordt dit beeld genuanceerd.

Zo  laat Meijsing in ‘De kinderen’ de moeder van huis weglopen na een hoogoplopend conflict met de anders zo laconieke vader. Voor de rest van de kerstvakantie zijn de kinderen op zichzelf aangewezen, levend op vanille- en chocoladevla. Een paradijs is het in de verste verte niet. Vader bemoeit zich nergens mee, het huis vervuilt en wanneer er een katje sterft, weet niemand zich raad. Wanneer de moeder uiteindelijk  weer naar huis komt, negeert ze de Doeschka-achtige dochter. Die wil, net als het katje, een graf zoeken, ‘ver weg, in een exotisch land, met trommels en castagnetten en een scherpe fluit.’

In een ander verhaal, ‘Cadeautje hoort erbij,’  verplaatst de schrijfster zich in een vader. Zijn huwelijk is uitgeblust, hij ergert zich aan zijn leuke kindvrouwtje en is aan de drank geraakt. Het enige dat hem nog vreugde geeft, zijn hun zoons. Het nakomertje is zijn idool. In een impuls heeft hij het de naam Willem gegeven.

Groot, sterk en nobel, een leider van de wereld, een uitdager van alle Willempies op de hele wereld. […] Dit was het mooiste wat hij had, dit jongetje met zijn grote hoofd vol kennis en genialiteit, met armen en benen als een kleine Griekse god. […] Hij was nu op zijn volmaaktst, na de vakantie ging hij voor het eerst naar school, waar ze hem zouden verpesten.

Zoveel onschuld kan hij niet aan, en wanneer hij na een ‘litertje wodka’ zijn jachtbuks  aan zijn zoontje laat zien, schiet hij zichzelf door het hoofd, en dat is geen ongeluk . Het is een inktzwart slot, zeker als je bedenkt dat de lyriek rond het kleutertje ook is geďnspireerd door Meijsings blijdschap met Schuttes zoontje.

Lezers zijn vaak geneigd  om een diepere betekenis te hechten aan het laatste werk van een schrijver, die in veel gevallen gewoon bezig was zijn volgende boek te schrijven. En niet een testament. Meijsings laatste verhalen doen weinig moeite om hun autobiografische wortels te verhullen. Het grote verschil met 100% chemie en Over de liefde is de stijl en de vertelstrategie. De vierde wand is terug. Er wordt niet meer met de lezer geflirt. De schrijfster is alleen met haar materiaal.

Er wordt te makkelijk over schrijverschap gepraat in termen van moederschap, waarbij het boek de rol van het kind vervult. Er zijn meer verschillen dan overeenkomsten. Toch kent iedere schrijver de zorg voor het nog niet voltooide boek. Je gaat wat minder graag van huis wanneer er een manuscript vol verweesde personages op tafel ligt. Een halve roman, alleen op de wereld, heeft geen levenskansen.

Misschien keerde Meijsing daarom aan het eind van haar leven, overeind gehouden door drank en medicijnen, terug naar korte verhalen. Het blijft eeuwig jammer dat Het kauwgomkind niet is voltooid, want het was een meesterwerk geworden. Maar deze drie verhalen hebben we.

Voor De Reactor

13 juni 2012