Eenzaamheidskunst
GEPLAATST: 27-8-2012
De personages in Gloriejaren hebben zich verschanst in hun verbeelding
Een schrijver die begint
aan een roman is als een monteur die een rijdende auto in elkaar moet zetten.
Een auto die al onderweg is voor er wielen aan zitten. Er zijn schrijvers die
meteen doorschrijven tot ze bij het eindpunt zijn en dan pas kijken wat er staat.
Die beginnen eigenlijk pas bij het eind, wat je soms ziet aan een proloog die
haastig voor het begin van het verhaal is geparachuteerd.
Andere schrijvers gaan
pas verder als het begin helemaal klopt. De opening van een roman is
allesbepalend. De eerste pagina’s vormen een contract met de lezer waaruit hij
intuďtief kan afleiden wat hem aan het einde te wachten staat. Dat is de
verleiding. Maar bovenal levert het openingshoofdstuk de genetische broncode
waaruit het hele boek voorkomt, tot in de taal en de beeldspraak. In de ideale
roman komen later geen kaarten in het spel die niet al vanaf het begin op tafel
lagen.
Gloriejaren kan moeilijk een autobiografische roman worden
genoemd, met drie verschillende hoofdpersonages, maar in de loop der jaren heb
ik wel geleerd dat je het beste materiaal vindt in je eigen jeugd. Als kind en
als tiener kijk je met grotere ogen naar de mensen om je heen. Zonder oordeel.
Daardoor behouden jeugdherinneringen zo’n levendigheid dat we onze vrienden
van vroeger nog steeds horen praten, al hebben we ze tientallen jaren niet meer
gezien.
Gloriejaren begon voor mij met het stuk cake, nog warm van de
oven, dat een vriend opat toen we een keer rond middernacht thuiskwamen. Ik was
zestien en ik woonde in Kralingen. Hij moest nog helemaal terug naar de stad.
Voor hem stond Kralingen gelijk met een weelde waar je gerust een halve cake
naar binnen kon werken. Die groeide vanzelf wel weer aan. Ik wist beter. In
weerwil van de grote huizen was Kralingen het laatste bastion van de
na-oorlogse soberheid, waar een afgedragen ribbroek en een rammelende Renault
heel deftig waren, want daarmee gaf je aan dat geld niet telde.
Bij de bakker kwam aan
het eind van de week altijd een bejaarde man vragen of er nog oud brood over
was. Hij woonde in een enorm huis waar zijn ouders ook hadden gewoond, en bij
zijn overlijden bleken er tonnen op zijn girorekening te staan, want praten met
bankiers, dat deed je niet. Om over cake nog maar te zwijgen.
Ik schreef Gloriejaren niet om herinneringen vast te leggen, en vrijwel
alles is anders in de roman terechtgekomen. En toch vormt dat stuk cake een
bijna Proustiaanse katalysator voor een verhaal over een jongen, Wiel of
Wielaart geheten, die klem zit tussen het groepje klasgenoten waar hij mee
optrekt, jongens en meisjes wie het geen moeite kost om het gymnasium af te
maken, en de vreemde outsider uit een achterbuurt die een plaats wil veroveren
in Kralingen. Het maakt niet uit hoe. Die cake is maar het begin.
Met Gloriejaren wilde ik vastleggen hoe Kralingen er tot in de
jaren zeventig uitzag. Een enclave waar, als je het filosofisch bekijkt, de
ideeën van Epicurus werden nageleefd. Onopvallend leven. Luxe is geen doel.
Dikke heggen en hoge bomen hielden de wereld buiten. Maar ik wilde vooral
vastleggen hoe dat voorbijging. Al voor de eeuwwisseling was Kralingen naar de
andere belommerde buitenwijken toegekropen waar de betere verdieners wonen die
zich niet generen voor hun succes.
Succes is een woord dat je in Kralingen
nooit hoorde. Mensen die achter succes aanzaten woonden in Hillegersberg. De
jongen die de cake opat, is de belichaming van die verandering, al is het in
werkelijkheid heel anders met hem gelopen. Gloriejaren speelt zich af in de jaren die iedereen ziet als
de mooiste in ons leven, tussen de achttien en de vijfendertig. Het laat ook
zien waarom we er zo tegenaan kijken, want het is in veel opzichten een
avonturenroman waarin de personages ontdekken wat hun plaats in het leven is.
Er wordt gereisd en er worden banen versleten. Illusies gaan verloren, al lijkt dat eerst alleen blikschade.
Maar Gloriejaren toont ook de schaduwzijde van die jaren. Iedere tiener voelt zich
onbegrepen en miskend, want er is zoveel dat hij (of zij) nog niet heeft kunnen
laten zien. Alleen merken we in Gloriejaren dat dit onbegrip niet iets is dat de personages
maar overkomt. Ze zoeken het. Zolang niemand begrijpt waarmee je bezig bent,
kun je alle kanten op. Zo verzint Zina als tiener een taal voor haar dagboek
die niemand kan lezen. Zinees. Nadat Wiel zijn studie heeft afgebroken gaat hij
een boek schrijven dat zo dik is dat niemand ooit zal weten wat
hij heeft geschreven. Dat wil hij ook niet. Hij wil de droom heel houden, ook
al moet hij daarvoor onderduiken op een gammele etage op het Noordereiland.
Uiteindelijk gaat Gloriejaren over de vraag hoe we onze dromen vasthouden
wanneer we de wereld ingaan. Iedereen in Gloriejaren komt op een andere plek terecht dan hij had
gedacht. Het pijnlijkste geval is het cerebrale kaasmeisje Zina, de pienterste
van het groepje, die droomt van een internationale carričre, of anders de
wetenschap. Aan het einde is ze lerares aan precies zo’n gymnasium als waar ze
vandaan kwam. Ze had net zo goed kunnen blijven zitten.
Alle personages in Gloriejaren hebben zich verschanst in hun verbeelding. Wie
blijk geeft van enige realiteitszin verschuift al snel naar de marge. Daar valt
niet mee te praten. Zo komt Gloriejaren aan zijn karakteristieke dissonantie. Er zijn al die vrolijke
gesprekken, maar ondertussen hangt er een peilloze eenzaamheid in de lucht, die
in het laatste deel een verpletterende omvang aanneemt.
Het is wel mooi, die
hoge heggen in Kralingen, maar het gevolg is dat je er altijd alleen
voorstaat. Er is het verhaal van het kleine meisje dat ze spoorloos verdwijnt,
en wanneer ze haar vinden, is het te laat. Maar uiteindelijk komt de spanning
in Gloriejaren vooral voort
uit de huiveringwekkende eenzaamheidskunst die alle personages beoefenen.
Gloriejaren Roman, 268 pag
€19.95 Uitgeverij Prometheus
ISBN 978 90 446 2110 5
|