De juiste toon
GEPLAATST: 22-9-2012
Zelfmythologisering is ook een kunst De pech van polemiek is
dat je er een tegenstander voor nodig hebt. Toen schrijver Marcel Möring eerder
dit jaar een stuk schreef in NRC Handelsblad waarin hij verklaarde de ‘well-made novel’ met
een begin, een midden en een eind te haten en te verachten, kwam er nauwelijks
een reactie. Niemand voelde zich aangesproken. Je kunt veel van onze literatuur
zeggen, maar niet dat we omkomen in de ambachtelijk sterke romans.
Het hielp ook niet dat
Mörings pleidooi voor het ‘gevaarlijke’ experiment in de literatuur een paar
dagen na de dood van Gerrit Komrij in de krant stond. Die had veertig jaar
terug de pretenties van het vormeloze experiment al doorgeprikt. We leven in
cynische tijden en elke keer dat iemand de noodklok luidt over onze literatuur,
gaan we ervanuit dat hij een boek heeft te verkopen.
Dat boek is inmiddels
uit. Marcel Mörings De hele wereld
is het vierde deel in de reeks essays over de romankunst die bij Athenaeum
verschijnt. Eerdere deeltjes werden geschreven door A.F.Th. van der Heijden,
Connie Palmen en Bas Heijne. De hele wereld ligt het dichtst bij Van der Heijdens boekje, Kraai
en kruis. Het neemt alleen het
tegenovergestelde standpunt in. Voor Van der Heijden is de bloeiperiode van de
klassieke roman net aangebroken. Möring wil terug naar het literaire
experiment.
Beide schrijvers doen
zichtbaar moeite om de
verlokkingen van de verteltechniek te omzeilen. Van der Heijden koos voor de
briefvorm, intiem en enthousiast. Möring houdt het daarentegen zo kaal wanneer
het gaat over de wortels van zijn schrijverschap, dat het bijna een straf
wordt.
Als kind kreeg Möring te
horen dat zijn grootouders waren omgekomen bij de jodenvervolging. De vrouw die
hij kende als zijn oma was niet zijn echte oma, maar de onderduikmoeder van
zijn moeder. Zoals het in De hele wereld wordt verteld, nam Möring de vertrouwensbreuk hoger op dan het
nieuws dat zijn grootouders waren vermoord. Ze hadden hem een kletsverhaal
verteld. Het laat een star wantrouwen achter in een kind dat vaak het ziekbed
houdt en als tienjarige al een boek per dag leest.
Möring claimt hier het
romantische schrijverscliché. Een buitenstaander, met bleke wangen en een
brilletje, die zich voorneemt ooit de wereld de waarheid te vertellen.
Duizenden voelen zich precies zo. Slechts een enkeling schrijft een boek dat
wij willen lezen, maar in Heel de wereld horen we niet hoe dat komt. Evenmin legt de schrijver uit waarom zijn
boeken aanmerkelijk levendiger zijn dan zijn poetica voorschrijft.
Hij vertelt hoe hij als
13-jarige voor het eerst een gedicht schreef, nadat hij uit het raam de
verlaten nacht had gezien. De eenling die uit het raam kijkt, dat is de kern
van Mörings schrijven. Hij citeert een aantal plaatsen waar Marcel Proust
hetzelfde perspectief hanteert. Die was ook zo. Möring vermeldt niet dat Proust
een ware salontijger was, en dat A la récherche allesbehalve een eenzaam verhaal is. Daar is de
verteller altijd onderweg, altijd nieuwsgierig, net als de personages in James
Joyce’s Ulysses, een andere
iconische roman die in De hele wereld wordt aangehaald.
De hang naar de roman
waarin niets gebeurt is even oud als het romangenre. Möring maakt een lijstje
van schrijvers die het moeten hebben van de handeling, en een lijstje van de
echte schrijvers, voor wie een roman pas gaat leven wanneer de taal zich vormt
tot ‘een stem die de belofte in zich draagt van een nieuw verhaal’. Mulisch
staat vreemd genoeg in het eerste rijtje. Het is een illusoir onderscheid, want
in een roman bestaat de handeling ook uit taal. In een boek staan alleen maar
woorden.
Elke schrijver weet hoe
belangrijk het is om de juiste toon te vinden. Pas als je die gevonden hebt,
gaat het verhaal leven Alleen trekt Möring een lijn van deze stem naar de orale
verteltraditie en de dorpsvertellers rond het kampvuur, en hij schrijft eenzelfde
‘oraliteit’ toe aan Beckett, Joyce en Philip Roth. Schrijvers die je echt niet
wilt voorlezen bij het kampvuur, want zij vragen om een één-op-één relatie met
de lezer. Zo’n boek wil je zelf vasthouden.
Met De hele wereld is vaak het omgekeerde het geval. Het staat vol
galmende zinnen die het vast goed doen in een zaaltje met toegewijd publiek,
maar die een lezer de kriebels bezorgen. ‘De daad van het schrijven,’ zegt
Möring, ‘en de daad van het lezen vallen samen in de tekst en worden heel en dan
ontstaat wat volgens Bataille gebeurt tijdens de liefdesdaad.’ Er zijn zoveel
treffender dingen te zeggen over lezen en schrijven. Maar die klinken niet zo
diep.
Je kunt het een schrijver
niet kwalijk nemen dat hij verliefd is op zijn werk. Maar zelfmythologisering
is ook een kunst, en Mulisch en Van der Heijden hebben daarin meer flair dan
Möring. Hij citeert flinke lappen uit zijn eigen werk in De hele wereld, en dat moet een schrijver zichzelf niet aandoen.
En zijn lezers ook niet. In plaats van een essay over de romankunst wordt het
boekje zo een amechtige vorm van zelfrechtvaardiging.
Wat De hele wereld vooral interessant maakt is de manier waarop
Möring een polemiek met zijn vroegere zelf lijkt te voeren, want vòòr Dis, de grote Ulysses-in-Assen-roman die met weinig gejuich werd
ontvangen, schreef hij romans die redelijk traditioneel waren en well-made. Zo
krijgt dit boekje het aanzien van een spiegelgevecht.
Het Parool, 12
september 2012
|