Veertig jaar Erwin
GEPLAATST: 6-10-2012
De dood herdenken van iemand die nooit bestond
Er waren meer schrijvers
gekomen dan je normaal in één ruimte treft. Maar wat de avond in de Haarlemse
Vishal zo bijzonder maakte, was dat er zoveel romanpersonages in de zaal zaten.
We kenden ze uit Geerten Meijsings werk, de mede-firmanten uit de tijd dat
Meijsing deel uitmaakte van de jongensdroom Joyce & Co die de wereld zou
veroveren met film, muziek en literatuur. Of gewoon met branie.
Misschien mochten we dan
Keith Kanger Snell (geboren als Kees Snel) meetellen, die twee jaar geleden
onder armoedige omstandigheden overleed, maar die volgens de schrijver nog
steeds bij hem in de buurt was, met het superieure stel hersens dat Meijsing al als
tiener had afgetapt. Er waren ook vrouwen die we uit de boeken kenden,
waaronder de dochter van de schrijver, op duizelingwekkend hoge hakken.
De avond in Haarlem was
georganiseerd ter herdenking van een fictief sterfgeval. In terminologie van
Joyce & Co was het Erwin-dag. Veertig jaar geleden had Erwin Charles Garden
zelfmoord gepleegd, een kleine annonce bij de familieberichten in De
Volkskrant van die ochtend had
het publiek weer geattendeerd op dit verlies.
In een gesprek met de
gewezen criticus en literaire burgemeester van Haarlem, Wim Vogel, legde Meijsing uit dat deze
Erwin een stamboom had die via Von Hoffmannstal terugging tot de vroege
romantiek. Erwin was Meijsings overgevoelige dubbelganger die zichzelf als
22-jarige van het leven had beroofd door zich eerst door het hart en dan in de
mond te schieten.
“Dat kan dus niet,” zei
Meijsing.
Het klonk als de
goochelaar die laat zien wat er allemaal in zijn mouwen zat. Vogel verzuimde in
te gaan op deze zelf-ontmaskering en vroeg niet waarom Meijsing het destijds
nodig had gevonden om deze belichaming van gevoeligheid en kiesheid op zo’n
dramatische manier te offeren. Waarom verzin je een figuur als je hem direct
doodt?
Ook vroeg hij niet waarom de schrijver nu, na veertig jaar, Erwin van de mythe bevrijdde. We kunnen zelf een antwoord bedenken, maar ik had het graag van de
auteur gehoord, wiens betoog boeide door zijn aftakkingen en dwaalsporen.
De schrijver vertelde dat
Snel bij hun romandebuut bezwaar had gemaakt tegen de foto op het achterplat
van Erwin. Een profiel van
Meijsing alleen achter het stuur, terwijl ze toch samen aan die roman hadden
gewerkt. Volgens Meijsing was het geen auteursfoto, maar een portret van Erwin.
Dat kan dus niet, zou je als lezer zeggen.
Met welk doel was ‘de
firma’ opgericht? vroeg iemand in het publiek. Op de foto’s uit de jaren zestig
zie je jongens in de weer met filmapparatuur, zakelijk ogende koffertjes en er
staat altijd wel een fles cognac in de buurt. In Meijsings jongensdromen,
vertelde hij in de Vishal, speelde het schrijversschap geen rol.
Grote zus Doeschka was
altijd met schriftjes in de weer, maar Geerten wilde avontuur. Hij wilde de
muziek in. Of, bij gebrek aan talent, de marine. Of de buitenlandse dienst,
maar ook dat was geen realistische optie aangezien je dan moest zijn getrouwd,
en blijven. Voor de zestienjarige was dat al een brug te ver.
Achteraf gezien lag het
voor de hand dat het toch de literatuur werd, en Meijsing sprak gloedvol over
het schrijfproces. Hoe hij in weerwil van intenties en schema’s was
overgeleverd aan de ‘aporie’ van het schrijven. Elk woord is een beslissing die
een nieuwe richting kan geven aan het verhaal, en het is maar de vraag wie het
voor het zeggen heeft. De schrijver of het woord. Dit is niet hetzelfde als
Mulisch’ ‘het verhaal schrijft zichzelf,’ want een verhaal stelt zijn eigen,
strenge eisen, en als schrijver moet je die goed in de gaten houden. Anders schrijft het boek een ander boek dan je had willen schrijven.
Later had Meijsing nog
een betoog willen houden over de manier waarop hij de hedendaagse
romanschrijver ziet als een moderne hoveling. Kunstschilders trekken vaak een
publiek van bemiddelde bewonderaars die hun werk mogelijk maken. Waarom zou
hetzelfde niet gelden voor schrijvers? Deze gedachte is wellicht geïnspireerd
door de manier waarop Meijsing sinds enige jaren wordt gesteund door een
groepje welwillenden, de Vrienden van de Vorm. Aardige heren die ook deze
Erwin-avond op poten hadden gezet.
Eerlijk gezegd is dit
hovelingschap een idee dat verder geen basis heeft in de werkelijkheid. De
roman is een van de meest commerciële kunstvormen die altijd meebeweegt met de
tucht van de markt (als ik die term één keer in mijn leven mag gebruiken). Die
commercie maakt het genre kwetsbaar voor hypes en klonen, maar geeft het ook
energie. Schrijvers trekken zich op aan elkaar, en trekken elkaar naar beneden.
Uitgevers kijken wat verkoopt.
Wanneer dikke romans in
de mode zijn, gaat iedereen dikke romans schrijven. Wanneer oude mensen,
herinnering en verval in zijn, schrijft iedereen zulke romans. Bijna iedereen. Het mooie van Erwin was dat die roman haaks op de tijdgeest stond.
Maar ook daarin zag Meijsings toenmalige uitgever brood, want romans die tegen
de tijd ingaan, trekken altijd veel aandacht.
In ons taalgebied hebben
literaire schrijvers meestal steun nodig. Daarom geeft de overheid geld uit aan
de letteren. En toch blijft een
schrijver altijd hopen op die doorbraak. Elke keer probeert hij (of zij) die
roman te schrijven die het publiek niet kan missen, wil het leven nog aan
betekenis winnen. De schrijver die daar niet voor knokt, zit alleen nog te
tikken.
Je hoeft maar naar de
foto’s van de jongens van Joyce & Co te kijken en de eerzucht spat ervanaf.
Die schreven niet alleen voor de kunst. Ze wilden de wereld veroveren. Geld,
mooie auto’s en slechte vrouwen. Wie in Haarlem naar de Meijsing van veertig
jaren later luisterde, zag nog steeds diezelfde begeestering, en het is nu
alleen nog wachten op zijn nieuwe roman, Eindtijd.
6 oktober 2012
|