WEBLOG - BERICHT

Updike's onmetelijke glimlach
GEPLAATST: 18-4-2014

Toen John Updike vijf jaar geleden overleed, was zijn biograaf Adam Begley al jaren aan het werk. Deze maand verscheen Begley’s Updike, de officiële biografie. In het voorwoord vertelt Begley hoe hij als hummeltje al kennismaakte met de man over wie hij vijftig jaar later zou schrijven. Zijn vader, romancier Louis Begley, was een jaargenoot van Updike op Harvard, en zo kwamen ze bij elkaar over de vloer.

 

Updike is lang een zondagskind geweest in de Amerikaanse letteren. Zijn moeder wilde graag schrijver worden, Updike werd het. En snel. Hij is een van de weinige Amerikaanse schrijvers die niet jarenlang met zijn debuut hoefde te leuren. Direct na zijn afstuderen kreeg hij een plekje bij The New Yorker, het weekblad waaraan hij de rest van zijn leven verbonden bleef. Daar trok hij de aandacht van uitgevers, schiep hij een publiek voor zijn boeken en, last but not least, genoot hij al snel een aanzienlijk inkomen.

 

Updike was net 21 jaar oud toen hij trouwde met zijn eerste vrouw Mary. Een knap meisje met intellectuele bagage. Ze kregen vier kinderen. Ze verhuisden naar een mooi oud huis aan de kust. Ze werden snel opgenomen in een kring van soortgenoten. Jong, kinderen, geld genoeg. Iedereen was overspelig. De jaren zestig kwamen eraan.

 

Begley laat zien hoe Updike in gezelschap vaak terugviel op slapstick om zijn tekortkomingen te maskeren. Hij viel van trappen, stoelen, als mensen maar zagen hoe schattig hij was. Hij was een beroemd schrijver, een immens belezen man en een populaire figuur in zijn omgeving. En toch had hij steeds het gevoel dat hij grappig moest zijn om te worden geaccepteerd. Maar het was ook een façade waarachter een smalltown Casanova school die andermans vrouwen verleidde en er dan over schreef, vooral in Couples, zijn internationale doorbraak.

 

Updike was niet alleen aan zee gaan wonen omdat de zon goed was voor zijn psoriasis. Hij hield ook liever afstand van literaire kringen, zodra hij eenmaal zijn netwerk voor elkaar had. Zijn competitieve neigingen waren zo sterk dat hij de competitie graag vermeed. Hij ging liever om met mensen die hem niet aanspraken op zijn werk. Ook niet wanneer ze zichzelf erin herkenden.

 

Eerst ging Updike’s beste proza over zijn jeugd in provinciaal Pennsylvania. Daarna schreef hij zijn beste verhalen over de jaren dat hij zich losweekte van Mary en zijn kinderen. Mary was zijn moeder geworden. In Couples, de overspelroman die hem een rijk man maakte, heeft ze de statuur van een godin. Onbereikbaar. Hij moest van haar af.

 

Ze was beter in bed, schrijft Begley over de tweede mevrouw Updike, Martha. Het is alsof we opeens in de auto-journalistiek zijn beland. Toch herken je in dit oordeel de stem van Mary. Martha was zeker een betere bewaker van Updike’s schrijverschap. Ze las zijn post en nam de telefoon op, en gaf die zelden door. De klassieke schrijversvrouw. Alles voor het werk.


 Maar schrijversvrouwen zijn er niet alleen om de raderen te smeren. Als het goed is laten ze de schrijver ook iets zien dat hij alleen begrijpt als hij erover schrijft. Zo zetten ze de raderen in beweging. Dat deed Mary, met haar heilige, hemeltergende passiviteit. En daarom blijft zijn beste werk op haar teruggrijpen. En op zijn kindertijd. Zodat we weer terugzijn bij zijn moeder.

 

Begley schrijft niet alleen een feitjes-biografie. Hij neemt ook de tijd om Updike’s werk te duiden, en zijn boek is een pleidooi voor Updike’s beste verhalen en ook voor zijn poëzie. Wat Begley verzuimt te doen is uitleggen hoe de veelvormigheid van Updike’s oeuvre in elkaar zit. We zullen zijn verhalen blijven lezen, en de Rabbit-tetralogie. Nuchter proza waarin Updike’s lyrische natuur binnen de perken blijft.


Maar Updike schreef ook speelse, experimentele boeken, zeker aan het begin van zijn carričre, toen mensen nog dachten dat de traditionele roman misschien wel dood was. Zelfs Couples leest nu wat gedateerd door pretentieuze krullendraaierij. Voor de tweedelige uitgave van zijn verzamelde verhalen herschreef Updike sommige verhalen rigoreus. Je vraagt je af wat er was gebeurd als hij een heruitgave van Couples had bezorgd.

 

Het is altijd vreemd om de biografie te lezen van iemand die je hebt gekend. Ik las Couples toen ik vijftien was (wat de auteur veel te jong vond), las sedertdien elke titel wanneer die uitkwam. Ik zat in de trein van Haarlem naar Amsterdam en hield Self-Consciousness vast. De nieuwe Updike. De vrouw tegenover me zei “He is my neef.”


Een paar jaar later woonde ik in Amerika en reed door de sneeuw om Updike te ontmoeten, want Martha vond het goed. We praatten over lettertypes, functionele seks (in boeken) en het viel me op hoe blij Updike was om te praten. Zijn glimlach. Hij genoot van het formuleren van zijn gedachten. Ik vroeg me af hoe hij keek als hij aan het schrijven was. Die glimlach moest onmetelijk zijn.

 

Sedertdien stuurde ik de schrijver knipsels van mijn recensies en schreef hij me meestal een vriendelijk briefje terug. Hij had een speciaal kamertje met een tikmachine voor zijn correspondentie. Zijn werk werd niet meer in Nederland uitgegeven, maar toch wilde hij graag gelezen worden in het land waar zijn voorouders vandaan kwamen (en zijn nicht woonde).


Iemand wordt er meestal niet aardiger op wanneer je in een biografie een kijkje achter de schermen krijgt, en dat geldt ook voor Updike. Begley laat zien wat achter de eerst clowneske, later mondaine vriendelijkheid school. Een snoeiharde overwinningsdrang die zelfs achter zijn controversiële houding inzake de Vietname-oorlog zat. Zijn vrouw was tegen? Dan was hij voor. Zondagskinderen zijn altijd moeilijk.

 

Een korte versie stond in Het Parool, 17 april 2014