Igone's ogen
GEPLAATST: 1-8-1999
Voor het eerst sinds de gloriejaren van Alexandra Radius danst er weer een Hollandse ster in Het Nationale Ballet. Carmen met Igone de Jongh in de hoofdrol is de grote publiekstrekker van dit jaar. Een gesprek over lyriek en woede in het klassieke ballet.
Een prinses. Vraag hoe mensen zich een ballerina voorstellen en ze zien een prinses, een oneindig gracieus meisje dat smacht naar een prins op het witte paard. Igone de Jongh (1979), die eerder dit jaar de Alexandra Radiusprijs kreeg toegekend, en kort daarna de hoogste rang behaalde bij Het Nationale Ballet (HNB), is een ander soort danseres. Ze is wel oneindig gracieus, maar smachten doet ze niet. Daar is ze niet op gebouwd. Hoog op de spitzen, arm als een speer omhoog, studeert ze een pas-de-deux in met Federico Bonelli. ‘Ik kan er niet bij,’ protesteert Bonelli, en hij doet nog eens voor wat een verschil er zit tussen Igone’s hoogste punt en het zijne.
Igone (klemtoon op de lange e) is lang. Maar ze is ook heel mooi. Bij veel danseressen is de uitputting van het vak van het gezicht af te lezen, maar Igone de Jongh had net zo makkelijk fotomodel kunnen zijn, met haar Indische ogen. Iedereen kent haar van de affiches voor de voorstelling Carmen, met de rode jurk en de koele blik over de schouder. En anders kenden we haar wel van de poster voor Romeo en Julia. In korte tijd is De Jongh het postermeisje van HNB geworden, en niet alleen omdat ze zo fotogeniek is. Ze is ook de meest ambitieuze jonge soliste in het gezelschap. Ze hoeft niet te smachten naar de mooie rollen. Ze krijgt ze.
In geen andere kunstvorm heeft het lichaam van de kunstenaar zoveel betekenis. Een moddervette operazangeres zingt nog makkelijk de ranke aria’s van een maagd. Maar in het ballet is er weinig ruimte tussen je interpretatie en hoe je eruitziet. Het lichaam doet het verhaal. Daar komt de innerlijke spanning vandaan die De Jongh in al haar rollen uitstraalt. Ze vertelt twee verhalen tegelijk. In Carmen is ze geen geboren mannenverslindster, maar een vrouw wier terughoudendheid mannen aantrekt. Haar temperament geeft haar passen een sierlijke lyriek, maar het blijven wel grote passen. Ze is een ingetogen danseres die liever onze aandacht opzuigt dan haar energie de zaal inspat. Maar het is wel ingetogenheid op een grote schaal, met haar prachtige lange armen. Het maakt De Jongh tot een van de fascinerendste danseressen van haar generatie, want haar lichaam is maar de lijst waarin ze danst.
“Ik was vier toen mijn moeder me een video liet zien van The Sleeping Beauty. Dat schitterende décor, die kostuums, de make-up. Prinsesachtiger bestaat niet,’ erkent Igone de Jongh wanneer ik haar begin juni in Het Muziektheater spreek. “‘Mam, dat wil ik ook,’ zei ik, en op m’n zesde mocht ik op balletles. Toen ik tien was ging ik op en neer tussen Haarlem en Amsterdam voor de Nationale Balletacademie. Kinderen uit mijn klas gingen ‘s middags lekker buitenspelen. Waarom ging ik niet mee? Nou, ik ging naar balletles. Dat vonden ze dan raar, en ik had het er ook wel eens moeilijk mee.”
“Op de Balletacamedie kwam ik in een heel goede klas binnen, en we deden al snel mee aan een opvoering van Het Zwanenmeer. Zo zag ik meteen hoe dat ging. Coleen Davis danste toen de rollen van de witte en de zwarte zwaan. Ze was direct mijn voorbeeld. Coleen! Ik was helemaal gek van haar, vooral als witte zwaan. Lyrisch en kwetsbaar tegelijk. En het sprak me natuurlijk ook aan dat Coleen lang is. Dat herkende ik. ‘Die is ook lang,’ dacht ik. ‘Dus het kan.’ Sindsdien is Het Zwanenmeer voor mij het ballet voor een lange danseres, terwijl The Sleeping Beauty meer voor een kleine, delicate danseres is.”
Van Coleen Davis, die in 2000 afscheid nam van het gezelschap, leerde De Jongh ook Hans van Manens beroemde videoballet Live. Een danseres, een stalker en een cameraman, die haar volgt tot buiten het theater, waar haar bewegingen op het scherm worden geprojecteerd.
“Van het moderne repertoire doe ik Live het liefste. Als dat stuk terugkomt voel ik me goed. Ik loop dagen helemaal in mijn eigen wereld wanneer ik Live voorbereid, want het is een eenzaam stuk. Je wordt compleet op jezelf teruggeworpen. Dat trekt me wel, en het is heerlijk om met Van Manen te werken. Gelukkig is hij van plan er nog lang mee door te gaan.
“Als Nederlandse ben ik opgegroeid met namen als Van Manen, Van Dantzig en Van Schaik. Als je dan met zo iemand in de studio staat, betekent dat toch meer dan voor de dansers die ergens anders vandaan komen. Toen ik als kind mee mocht doen aan Het Zwanenmeer zag ik Rudi van Dantzig aan het werk met de solisten. Uit de verte. Vorig jaar was ik een van de Julia’s in zijn Romeo en Julia. Ik ben blij dat ik zulke dingen nog mag meemaken.
“In Nederland hebben we niet zo’n rijke traditie in de dans. Na de Academie heb ik een jaar in Londen gezeten bij het Royal Ballet, en in St Petersburg ben ik op een cursus geweest bij het Kirov Ballet. Bij zulke gezelschappen gaat de traditie zoveel verder terug. Het Kirov en de Parijse Opéra nemen niet eens dansers aan die ergens anders vandaan komen. Je kunt de sterren van de hemel dansen maar je komt er gewoon niet in. Het is een beetje belachelijk, maar het is ook wel mooi, de luxe van zo’n traditie. Zij hebben het ballet uitgevonden, en je herkent dansers uit het Kirov al aan de manier waarop ze een trap oplopen. Die houding lijkt wel arrogant, maar ze hebben er wel voor gewerkt. Die traditie zit in elke vezel van hun lichaam.
“In de studio kijk ik vaak naar Larissa (Lezhnina, weggelopen uit het Kirov Ballet HS), want zij werkt technisch altijd honderd procent correct, en dat is de beste basis. Het is niet alleen de manier hoe ze haar arm strekt, maar de hele traditie die in haar doen en laten zit.” Met een Russisch venijn tikt De Jongh op de tafel. “Zij weten hoe het hoort en that’s it. In Nederland kom je die houding niet tegen, want zo zijn we niet opgevoed. Hier mag je je er nooit op laten voorstaan dat je harder werkt dan de anderen. Bij ons is met Van Manen, Van Dantzig en Van Schaik een Nederlandse traditie begonnen. Dat hoop ik. Zij hebben stukken gemaakt die een generatie later nog op het repertoire staan. Zij hebben ballet aanzien gegeven. Als iemand op straat vraagt wat ik doe, en ik noem Hans van Manen, dan weten ze in elk geval over wie je het hebt. Hij is een bekende Nederlander. Dat helpt.”
Ted Brandsen, de nieuwe artistiek leider van HNB, wil dit aanzien verbreden door meer publiek naar het ballet te krijgen. Mensen denken dat je bij de ingang van Het Muziektheater tegen een hoge drempel aanloopt. Maar die drempel is allang weg. Dans kan adembenemend mooi zijn, maar ook leuk, opwindend en sexy. Kinderen buitelen na een voorstelling over elkaar heen omdat ze willen meedoen. In dit populariseringsoffensief is Igone de Jongh een grote troef. Ze is jong, mooi, en bovenal, ze is een talent van eigen bodem, en daar identificeert het publiek zich toch makkelijker mee. Met het oog op dit Alexandra Radius-effect wordt ze nu flink gepusht.
Igone komt op de posters, Igone praat bij Barend en Van Dorp, Igone showt designerjurkjes in een glossy. Maar vooral zien we Igone in alle grote rollen, en niet alleen om haar bekendheid te vergroten. Brandsen zet er ook op in dat ze groeit onder druk. Er zijn drie, vier dansers in het gezelschap die alles in huis hebben voor Carmen, met wilde haren en Latijnse heupen. Maar het werd de introverte De Jongh, omdat ze veel meer te bieden heeft dan mooie lyrische lijnen alleen. Je ziet het aan haar ogen. Niemand kan om die armen en benen heen, maar het ware spektakel zit in Igone’s ogen. De manier waarop ze mikt voor ze eraan komt.
“Van nature ben ik geen femme fatale” zegt De Jongh. “Sommige vrouwen hebben dat uitdagende, ze weten precies hoe je met mannen moet omgaan. Dat heb ik niet. Helemaal niet. In Carmen werd ik tegen het type ingecast. Maar ik mocht er een hoop voorstellingen van doen, zodat ik in die rol kon groeien. Normaal heb je twee, hooguit drie avonden, en dan zijn andere solistes aan de beurt. Nu ging ik veel langer door, en misschien kwam de beste voorstelling wel aan het eind van de reeks, in Utrecht, waar de zaal veel kleiner is.
“De première van Carmen was een moeilijke avond. Eerst kwam de Alexandra Radius-prijs, met speeches voor het doek en daarna begon de voorstelling pas. Lastige volgorde. Je houdt toch in je achterhoofd dat de mensen vooral naar jou kijken, en of je die prijs wel hebt verdiend. Maar later kwamen er nog genoeg voorstellingen om de rol uit te breiden en andere dingen te proberen. De passen blijven hetzelfde, maar je kleurt ze in met expressieve details.”
Igone de Jongh moet een van de weinige dansers zijn die zich kleiner voelt wanneer iedereen naar haar kijkt. Misschien is het de leeftijd. Ze is tenslotte maar 23 jaar. Misschien is het de gêne die Nederlandse performers altijd aankleeft. Ze durven niet tot het uiterste te gaan, want misschien zitten de buren wel in de zaal. Echte beesten van kunstenaars zijn zeldzaam in ons land, omdat we niet willen overdrijven. Maar De Jongh maakt alle kans om aan die braafheid te ontsnappen, want dans is daar te naakt voor, en het leven van een danser te kort. Alle tekenen wijzen erop dat De Jongh het komende seizoen haar ware formaat vindt wanneer Het Zwanenmeer terugkomt. Het wordt haar meesterproef, want dit stuk is haar op het lijf geschreven. De witte zwaan als de belichaming van de lyriek, terwijl de zwarte staat voor demonie van Igone’s ogen.
“Vier jaar terug danste ik voor het eerst de hoofdrol in Het Zwanenmeer, en ik herinner me dat de overschakeling van wit naar zwart heel zwaar was. Eerst ben je de witte zwaan, lieflijk en ongrijpbaar. Het is heel moeilijk om die lange uitgerekte passen puur en perfect te doen. En dan moet je in de derde akte de gemene zwarte zwaan worden, die alles wat puur is wil vernietigen. Met een glimlach. Toen vond ik dat een onmogelijke opgave. Dat contrast. Je trekt een ander pakje aan, maar ondertussen. De passen van de zwarte zwaan zijn veel virtuozer, met een hoop sprongen, draaien en lifts, allemaal om de prins zand in de ogen te strooien. Dat is de techniek, maar het verhaal vraagt nog een hoop meer. Je moet de verschillen tussen wit en zwart zo groot mogelijk maken, anders klopt het niet meer.
“Dat contrast moet je meteen bij de repetities in evenwicht brengen. In de studio begint het performen al, want zo leer je je energie te verdelen tussen wit en zwart, tussen techniek en dramatiek. Dat is de enige manier om het einde te halen. Het kost zoveel meer dan alleen de passen. Dat evenwicht moet je voor de première vinden, in de studio, met al je collega’s om je heen. Daarbij vergeleken is de zaal gemakkelijk. Het publiek komt voor een mooie avond. Maar dansers weten precies wat goed en fout is. Wij zijn de hele dag zo kritisch met die spiegel bezig, dat houdt heus niet op wanneer we naar iemand anders kijken. Wij kijken niet om te genieten. Wij willen zien wat er niet goed is.
“Vier jaar terug vond ik de zwarte zwaan moeilijk. De belichaming van het kwade. Nu kan ik het aan. Bij Carmen begreep ik eerst ook niet waarom ik die femme fatale moest worden. Ik? Maar ik hoefde niet eens zo diep te graven om de emotie te vinden die je voor zo’n rol nodig hebt. Het probleem van ballet is dat je eraan begint omdat het mooi is. Er is een hoop sociale controle in de klas, en we leven al in een land waar iedereen zegt ‘doe maar gewoon’. Als danseres moet je mooie armen en benen laten zien, en altijd glimlachen. Een prinses. Maar niemand vertelt je dat je voor die grote rollen ook lelijke dingen in stelling moet brengen. Woede, jaloezie, en wraakzucht. Alles. Als je die dingen niet weet te vinden komt de zwarte zwaan er niet uit. Ik weet nu waar ik het moet zoeken.” fotoalbum Igone de Jongh
HP / De Tijd, 1 augustus 2003
|