WEBLOG - BERICHT

Doeschka Meijsings dagboeken.
GEPLAATST: 15-4-2016


Doeschka Meijsing bleef altijd bang voor de kraters


Nu het eerste deel van Doeschka Meijsings Dagboeken is verschenen, onder de titel En liefde in mindere mate, weten wij tot op de dag wanneer zij schrijver werd. Als gymnasiaste dweepte Meijsing met de liefde. Ze was verliefd op haar leraren, ze was verliefd op de jongen met wie ze op het schoolfeest had gedanst, en elke keer was het de grote liefde voor eeuwig. Ze zou haar leven wijden aan de liefde.

           

Dan wordt het eind april 1967. Ze zit voor haar eindexamen, ze is negentien jaar oud en opeens gaan Meijsings ogen open. Ze had maar gedacht dat ze zulke dingen moest opschrijven! ‘Ik geloof niet in mezelf,’ schrijft ze die dag. ‘Wat ik ben, ben ik niet, maar het is een persoon uit een roman, een Doeschka Meijsing, geprojecteerd door Doeschka Meijsing.’

           

Meijsing had al vanaf haar vroege tienerjaren verhalen geschreven, schriftjes vol, en haar dagboek was een stroom van exaltatie geweest, want ze wilde op zichzelf indruk maken met haar gevoelens. En op haar omgeving. Maar nu ziet ze dat het maar materiaal is dat ze later kan gebruiken. Het zou nog zeven jaar duren voor haar eerste boek verscheen, het flinterdunne De hanen en andere verhalen, maar ze was op de goede weg.

           

Deze flits van inzicht maakte haar niet tot een cynische vrouw, nog lang niet. Ze zou nog vele malen verliefde pagina’s schrijven in haar dagboeken, verliefd op mannen, steeds meer verliefd op vrouwen. Maar die verzuchtingen winnen aan kracht en hartstocht nu ze zichzelf beter kent. Man of vrouw, er zijn niet veel schrijvers die zo mooi kunnen schrijven over wat je ziet als je in de ogen van je geliefde kijkt. In haar fictie en in deze dagboeken.

           

Angst, onzekerheid en twijfel zijn naast de liefde een grote factor in deze dagboeken, die lopen tot Meijsings veertigste jaar. Als beginnend schrijver kon ze slecht tegen kritiek, want ze had van kindsbeen alleen maar kritiek gehad van haar moeder. Die ontnam haar oudste dochter op klassieke wijze elk gevoel van eigenwaarde, deed haar debuut af als goed voor de Libelle en weigerde het bestaan van de vrouwenliefde te erkennen. En liefde in mindere mate is ook te lezen als een lang afscheid van een moeder die ze op het laatst niet meer wil zien of horen. 

 

Ook spookt er een angst door deze pagina’s, een bestaansonzekerheid die wordt verbeeld door de bomkraters in de buurt van Meijsings geboortehuis in Eindhoven. Andere kinderen speelden in die spannende overblijfselen van de oorlog. Meijsing was er als de dood voor, en die angst voor het zwarte gat is haar altijd bijgebleven. Ze leed aan depressies, dronk onmatig, ze was nooit lang gelukkig in de liefde en was altijd van plan te stoppen. Stoppen met drinken, stoppen met zo te hangen aan haar geliefden, maar stoppen met schrijven zou ze nooit doen.

 

Stoppen maakte haar bang. Bijna tien jaar runt ze samen met Carel Peeters de boekenbijlage van Vrij Nederland. Dat oogt eerst als een opwindend offensief waarbij ze niet alleen schrijft over wat ze mooi vindt, maar ook de ruimte krijgt om wat rekeningen te vereffenen. Maar het gaat haar al snel vervelen en aan het eind kon ze haar collega’s niet meer zien of luchten. En toch valt ze in een bodemloze put wanneer haar baan wordt geschrapt bij een bezuinigingsronde.

 

Ze schrijft een prachtige pagina in haar dagboek wanneer ze het thuis niet meer uithoudt bij haar geliefde, de vertaalster Gerda Meijerink. Die wilde dat ze opgroeide. Haar moeder uit haar hoofd zette. Je kunt de ruzies uittekenen. Meijsing reist naar Göttingen, op zoek naar de dichter Heinrich Heine. Ze tracteert zichzelf op een dure Montblanc en probeert haar pen uit waar we bij zitten. Het gaat nergens over. Het is magisch.

 

Komisch dieptepunt is de amourette die Meijsing beleeft met Rudy Kousbroek, begin jaren tachtig. Kousbroek was net hertrouwd, hij woonde in Parijs, maar opeens schrijft Doeschka hem dat ze verliefd op hem is, en dat zij dat al heel lang is geweest. Ze wil met hem door Parijs flaneren. Samen naar Rome. De gelauwerde essayist houdt Meijsing aan het lijntje en komt een keertje langs om zich te baden in haar adoratie.


Dan legt hij haar uit hoe het zit. De biologie maakt dat mannen in jongere vrouwen zijn geinteresseerd en vrouwen in oudere mannen. Meijsing en Kousbroek schelen achttien jaar, zeker, maar Kousbroek en zijn tweede vrouw schelen vijfentwintig jaar, dus... Er vallen in En de liefde in mindere mate best wel een paar klappen, en dit is een mooi moment voor Meijsing om er eentje uit te delen, maar zij merkt alleen op dat ze de bejaarde Simone Weil nog heel aantrekkelijk vindt, ondanks haar leeftijd. En dan weten we niet eens of ze dat werkelijk zei, of dat ze het alleen maar achteraf noteerde.

 

En de liefde in mindere mate is niet alleen een dagboek. Het is ook een aanzet tot een generatiegeschiedenis van de babyboomers die de literatuur in de jaren zeventig en tachtig een nieuw gezicht gaven, via Vrij Nederland, De Revisor en de vakgroep Nederlands van de UvA. Daat zitten de mensen die ertoe doen. Zo was Doeschka Meijsing ook.


Deze generatiegeschiedenis krijgt ook gestalte in meer dan driehonderd pagina’s noten waarin de bezorgers Ben Peperkamp en Annette Portegies zich vergalloperen in volledigheid. Meijsing gaat naar de bioscoop en in een noot wordt de hele film naverteld, plus de doopceel van regisseur. Alsof de lezers dat niet kunnen googelen. De liefde voor Meijsing en haar dagboeken straalt ervanaf, maar iemand had de bezorgers terug moeten fluiten. Dan hadden wij honderd pagina’s meer dagboek gehad. Die balans wordt in het tweede deel hopelijk beter bewaakt.


Een kortere versie stond in Het Parool, 15 april 2016


Zie ook mijn I.M. Doeschka Meijsing uit 2012, eerder op dit blog.