Het sterke geslacht
GEPLAATST: 25-6-2017
De laatste tien jaar heeft zich in onze literatuur een
ware vrouwenmars voltrokken. De vraag of vrouwen wel voor vol werden aangezien
speelde al langer, in een literatuur waarin Hella Haasse, Vasalis of Marga
Minco nooit een ‘stroming’ of een ‘generatie’ konden vormen, want echte literatuur
werd nu eenmaal gemaakt door mannen. De mars begon in het najaar van 2006 toen de
Libris Literatuurprijs voor grote opschudding zorgde, want er stond maar één
vrouwelijke auteur op de shortlist. Het jaar daarvoor niet één. De jury wreef
nog zout in de wonden toen de voorzitter sprak van “lichtgewicht vrouwelijke
wissewasjes.” Pikant was dat die juryvoorzitter een vrouw was.
Als reactie organiseerde De Balie een symposium over de
plaats van vrouwen in de literatuur, aan elkaar gepraat door (je verzint het
niet) Maarten van Rossum. In de kranten verschenen wat stukken die de achterstelling
van vrouwen aankaartten. Vaak lieten de online reacties zien hoe hopeloos het
was. Zo schreef een anonieme lezer uit Almelo in Trouw dat we ons niets moesten laten wijsmaken. Iedereen wist dat
vrouwen niet konden schrijven.
Het klonk als de oprisping van iemand die je nooit met
een mooie roman (v / m) zou betrappen. Maar diezelfde geluiden vielen tot voor
kort ook te beluisteren in kringen van schrijvers, in het café en op het
Boekenbal. Op kantoren wordt geroddeld, dus waarom zou het in de literatuur
anders gaan? Een uitgever van een fonds vol vrouwelijke bestsellers vatte het
samen toen hij eens zei dat zijn schrijfsters niet voor de eeuwigheid schreven.
Maar ze wisten de tijdgeest wel goed te verwoorden.
Geen uitgever plakt zo’n sticker op zijn boeken. “Voor de
eeuwigheid.” Die stapels zouden altijd blijven liggen. De eeuwigheid bestaat
niet. Toch blijft het een belangrijk criterium, wil een boek serieus worden
genomen. Lijkt het op een boek dat we vroeger lazen? Deze afweging slaat vaak
uit in het voordeel van mannelijke auteurs, want die zijn sterker geneigd zich
te modelleren op voorgangers die inderdaad geschiedenis hebben gemaakt.
De meerderheid van het
leespubliek is vrouw, maar de geschiedenis wordt nog steeds geschreven alsof de
literatuur een land is waarin alleen mannen wonen. Een roman over een vader en
zoon die met elkaar in het reine komen, de Vatersuche,
heeft meer status dan wanneer een vrouw schrijft over drie generaties vrouwen. Want
Homerus had het al over vaders en zonen. In de beste literatuur vervullen
vrouwelijke personages slechts bijrollen. Moeder, hoer, slachtoffer, seksbom.
Lolita is een
van de plekken die een hij-schrijver aandoet op zijn tocht naar de top. Nabakov
schreef zijn meesterwerk in de vroege jaren vijftig, maar er verschijnen nog steeds
klonen omdat het de brontekst is voor de gedachte dat een vrouw alleen een lustobject
is. Lolita is een schitterend boek, maar
het is ook een titel geworden die, onbedoeld, misogynie in de bloedstroom van
onze literatuur bracht, op dezelfde manier als Goethe’s Werther zelfmoord hip maakte. Misschien komt er uit al die Lolita-rederijkerij nog wel eens een
onsterfelijk meesterwerk, maar voorlopig zal geen enkele recensent het bij
zulke boeken hebben over “lichtgewicht mannelijke wissewasjes.”
Weinig titels werden vorig jaar met zoveel gejuich
ontvangen als de brieven van Nanne Tepper, de Groningse schrijver die in 2012
uit het leven stapte. De brieven gingen over porno, Teppers ‘legendarische’
optreden met een amateurbandje in Groningen, lang geleden, en zijn mateloze verering
van, u had het al geraden, Nabokov. Iedereen die ooit een jongen met literaire
dromen was, kon er wat in herkennen, behalve degenen die nooit jongen waren
geweest, of die een beetje moe werden van al dat borstgeroffel. Tepper ruste in
vrede, maar zijn werk was vooral een teken hoever je het kunt schoppen in onze
literatuur met het syllogisme van de puberteit: heldenverering, angst voor
vrouwen en zelfvergroting.
We kunnen zulke bluf grote literatuur noemen, maar we kunnen
het ook onderbrengen in de subcategorie Mannelijke Achterhoedegevechten, net als
Ilja Leonard Pfeijffers woede dat de Leidse leerstoel Grieks nu door een vrouw
wordt ingenomen (Brieven uit Genua),
of zijn weigering, in NRC Handelsblad, om Jessica Durlacher een schrijver te
noemen. Voor hem is ze ‘de dochter van een schrijver,’ want iedereen weet toch dat
vrouwen niet kunnen schrijven?
Uit de achterhoede kan prachtige literatuur komen. Proust,
Mann, alle grote modernisten van een eeuw geleden verzetten zich al tegen hun
tijd. Ook tegen de bedreiging van schrijvende vrouwen. Honderd jaar later moet
je van goeden huize komen om hier nog een sprankelend verhaal van te maken.
Want tegelijkertijd eist een nieuwe lichting vrouwen haar plaats op met de
energie van een generationele doorbraak zoals we lang niet hebben meegemaakt. Terwijl
veel critici bezig zijn met vergeten klassiekers en postume uitgaven - het
veilige verleden! - beleven we een van de opwindendste momenten in
onze literatuur.
Sinds het schandaal van 2006 is er een groep schrijfsters
gedebuteerd die nieuwsgierig de wereld intrekt, intellectueel sterk is
onderlegd en vurige boeken schrijft. Daar draait het allemaal om. Namen? Niña
Weijers, Nina Polak, Hanna Bervoets, Bregje Hofstede, en nog een paar
schrijfsters die hun eigen stem laten horen, over zo’n breed front dat niemand
het ooit nog kan hebben over vrouwelijke wissewasjes. Je kunt de rest van je
leven alleen vrouwen lezen en je geen dag vervelen.
Zou dat een goed idee zijn? Voortaan lezen zoals het in
het zwembad gaat? Aparte hokjes? Het is strijdig met hoe de literatuur in
elkaar zit. Vrouwen snappen dat. Die hebben altijd alles gelezen. Mannen die
hun pik achterna gaan en Simone de Beauvoir. Naast elkaar. Lezen is een manier
om het leven te leren kennen, en niet alleen om je aan helden te spiegelen,
zoals veel mannen doen. Daarom zou het goed zijn als mannen meer vrouwen lazen.
Niet als een exotisch uitstapje, maar om te kijken hoe het eruit ziet in de
andere helft van de wereld.
Eerder gepubliceerd in NRC Handelsblad, 6 maart 2017
|