WEBLOG - BERICHT

Theo Sontrop: Druk de legende
GEPLAATST: 4-9-2017

 

 

 

Hij had het geluk om uitgever te zijn in de allerbeste jaren die de boekenbranche ooit heeft gekend.

 

 

 

 

 

 

Theo Sontrop, die afgelopen week overleed, zesentachtig jaar oud, in zijn zelfverkozen ballingschap op Vlieland, leerde ik pas kennen in zijn nadagen, toen ik eind jaren tachtig door Martin Ros bij De Arbeiderspers (AP) werd binnengehaald. Sontrop leidde de uitgeverij al sinds 1972 en wanneer je zijn kamer met uitzicht op het Singel binnenkwam, zag je meteen dat daar iemand op zijn lauweren rustte.

 

Op de lange vergadertafel in zijn kamer stonden omslagontwerpjes in gelid, in de lade van zijn bureau lagen de ouderwetse telex-achtige uitdraaien van de verkoopcijfers, want dit was ver voor het computertijdperk (en Sontrop weigerde überhaupt een toetsenbord aan te raken) en voor hem lag vaak de kopij voor de nieuwe aanbiedingscatalogus. Voor mij, als beginnende romanschrijver, was het volstrekt onduidelijk wat een uitgever eigenlijk deed, buiten verhalen vertellen.

 

Zo vertelde hij over de keer dat hij met de weduwe Nabokov belde over een rechtenkwestie, wat vooral vreemd was omdat de AP nog nooit een titel van Nabakov had uitgegeven. Voor 1972 had hij bij Meulenhoff gewerkt, waar hij een Nabokov-reeks op touw had gezet. Hij beval vaak auteurs aan, en het vreemde daarvan was, dat hij het hoogst zelden had over AP-auteurs, en zeker geen Nederlandse AP-auteurs, want die konden elk moment de trap opkomen. Laatst hoorde ik een auteur gloedvol praten over Anthony Powells A Dance to the Music of Time en ik wist meteen dat hij vroeger met Sontrop had gepraat.

 

Over AP-auteurs sprak Sontrop vaak met enige wrevel omdat auteurs nu eenmaal zeuren tegen hun uitgever. Te weinig aandacht, te weinig geld, waar blijven de recensies? Over zijn directe medewerkers viel ook nooit iets goeds te horen. Martin Ros vertelde me eens hoe bijzonder de tijd was, lang geleden. toen hij soms met Sontrop na het werk terugreed naar het Gooi waar ze toen beiden woonden, en hoeveel verstand Sontrop had van de natuur om hen heen.


Maar Sontrop was gewend om uitsluitend in denigrerende termen over Ros te spreken, zijn ‘eenvoudige uitgeversknecht’. Ook voor Emile Brugman, de tweede redacteur in de hierarchie, had hij weinig goeds over, terwijl Brugman uit een chaotische berg kopij nog een mooie roman wist te kneden. Brugman werd door Sontrop afgeschilderd als een omhooggevallen magazijnknecht, terwijl Brugman zo ongeveer de enige redacteur van internationale kwaliteit was en is in ons land.

 

Ik ging wel eens met Sontrop mee na zessen, zijn vaste rondje langs Athenaeum Boekhandel en Harry’s Bar (“klonters!” was Sontropisch voor een wiskey on the rocks). Misschien maakte zijn kleine postuur hem extra competitief, en in zijn verhalen was de boekenbranche één grote strijd. De AP moest niet alleen vechten met concurrerende uitgeverijen als de Bij, Meulenhoff en Contact, maar ook met de uitgeverijen binnen Singel 262, want Querido had vlak voor Sontrops komst een paar lucratieve AP-auteurs weggekaapt. Annie M.G. Schmidts Jip en Janneke was een AP-titel tot Reinold Kuiper haar naar Querido haalde. Sedertdien was “not in the house!” één van Sontrops leuzen. Er werd niet gerotzooid onder het dak van Singel 262.

 

De enorme felheid waarmee Sontrop auteurs kapende concurrenten bestreed komt uit die tijd, en hij heeft zelf nooit pogingen gedaan om Maarten Biesheuvel, zijn ontdekking bij Meulenhoff, mee te nemen naar de AP, wat hem siert. Het was alleen niet zo handig dat hij die competitieve houding ook binnen de AP had, zodat je de grote auteurs-exodus van 1993 al jaren voordien kon zien aankomen, toen Emile Brugman wegging en uitgeverij Atlas stichtte.

 

In de krant liet Sontrop zich graag portretteren als de eerste moderne uitgever van ons land. En als het even kon was hij ook meteen de laatste echte uitgever met hart voor zijn vak. In zijn verhalen was de algemene of literaire uitgeverij-een slaperige branche, zonder straatvechters toen hij in de late jaren zestig begon bij uitgeverij Meulenhoff. In zijn versie gaf de AP voor zijn komst vooral omnibussen uit met het werk van schrijvers van voor de oorlog. Uit Sontrops weergave van de geschiedenis werd zorgvuldig weggelaten dat Martin Ros al voor hem bij de AP zat en dat De Bezige Bij al in de jaren vijftig een hip, toonaangevend fonds had, geleid door Geert Lubberhuizen. Plenty straatvechters, dus.

 

Sontrop zag zichzelf ook graag als de laatste grote uitgever, want na hem werd het boekenvak overgenomen door ongeletterde managers en proleten die hun klassieken niet kenden. Doordat Sontrop een mooi repertoire aan anecdotes en bon-mots paraat had, kon hij dit verhaal altijd kwijt aan verslaggevers. Alles wat hij zei kon je zo opschrijven. Het was alleen wel altijd zijn waarheid. Ook na zijn pensionering in 1993, toen hij naar Vlieland verhuisde, werd hij nog vaak bezocht door verslaggevers en aspirant-geschiedschrijvers die (zoals altijd in de letteren) wel uitkeken om iets van zijn beweringen te checken.


Zo geeft Onno Bloms recent verschenen De conversationalist weer nieuw leven aan de legende dat Sontrop samen met Martin Ros de voorname reeks Privedomein opzette. In andere interviews claimde Sontrop de eer helemaal voor zichzelf. Toch waren er sinds 1966 al twintig Privedomein-delen verschenen voordat Sontrop in dienst trad bij de AP. Privedomein was een idee van Martin Ros en Gerrit Komrij. Sontrop liftte daar later op mee. Ik mocht Sontrop bijzonder graag en hij was geweldig gezelschap, maar zijn onvermogen om anderen in hun waarde te laten was moeilijk om mee om te gaan.

 

In de tijd van de volgende grote auteurs-exodus, toen in 2001 een grote groep Meulenhoff-auteurs met Tilly Hermans (onze andere grote redacteur) wegliep naar uitgeverij Augustus (inmiddels alweer ter ziele) belde Sontrop me een paar keer met zijn kijk op de gang van zaken. Die mocht ik zo overnemen, zolang ik zijn naam maar niet noemde. Ik wist waar zijn loyaliteiten lagen, want hij kende Hermans nog van voor de AP, en hij vond Mai Spijkers een cultuurloze upstart, wat vooral vreemd was omdat Sontrop zelf ook niet bepaald uit een gymnasiaal milieu kwam.

 

Dat hele gedoe van een gentleman-uitgever die in zijn hart een fijn-dichter was (Sontrops hele poetisch oeuvre is zo dun dat het makkelijk onder een deur is te schuiven), was maar een pose. Wat goed uitkwam want de jaren zeventig waren de gouden tijd van de poseurs, met auteurs als Boudewijn Buch en Geerten Meijsing (sorry, Joyce & Co), die Een meisjesleven schreef onder de naam Eefje Wijnberg, Boudewijn van Houten, Theo Kars en vele anderen wier pseudoniemen mij ontschieten.

 

Hij ging liever om met beeldend kunstenaars, want die deden niet moeilijk, zolang je geen galerie runde. Ondertussen werd de pose dat hij eigenlijk liever wat anders deed dan boeken uitgeven  -  boeken lezen bijvoorbeeld  -  op den duur vrij funest. Zijn gewoonte om de halve Nederlandse literatuur onder te schoffelen was ook wat ongewoon. Een verstandige winkelier maakt de concurrentie niet zwart. 

 

In Sontrops appartement aan de Keizersgracht stond een kast met alle nummers van het tijdschrift Maatstaf, een titel die hij had overgenomen van de uitgeverij Bert Bakker. In de redactie zaten Gerrit Komrij, Mensje van Keulen en andere auteurs uit de eerste jaren die hem dierbaar waren. Mooi tijdschrift. En hij had een enorme verzameling klassieke muziek, elpee-dozen met opera en kamermuziek. En hij hield van de natuur, anders was hij niet op Vlieland gaan wonen. De laatste keer dat ik hem had gehoord over een nieuwe auteur was toen Anna Enquist haar eerste gedichten had opgestuurd naar Maatstaf. Die liet hij me opgetogen zien. Wat vond ik ervan?

 

Ik was er altijd vanuit gegaan dat hij hooguit Henk Romijn Meijer en Biesheuvel volgde en dat de rest van de auteurs hem gestolen konden worden. Ik herinner me een keer dat hij me laat op de avond opbelde, tien jaar na zijn vertrek uit Amsterdam. Hij had zo te horen wat gedronken, en hij vroeg me waarom ik hem mijn nieuwste roman niet had gestuurd. Dat had ik niet verwacht. Ik zal bij volle maan een exemplaar van het betreffende boek ritueel verbranden ter nagedachtenis van een man die niet de eerste echte uitgever was in ons land, en ook niet de laatste. Hij had het veel beter getroffen. Sontrop had het uitzonderlijke geluk om tussen 1965 en 1990 uitgever te zijn, de allerbeste jaren die de boekenbranche ooit heeft gekend.

 

4 september 2017