WEBLOG - BERICHT

Een potpourri van nutteloos getob
GEPLAATST: 1-1-2021

Het zou een interessant experiment zijn om het oeuvre van bejubelde schrijvers eens van begin tot eind om te keren. Zou Harry Mulisch’ De pupil nog zulke juichende recensies krijgen als het zijn debuutroman was? Als we van Philip Roth niets kenden behalve The Dying Animal en Everyman hadden critici dan nog steeds geroepen om de Nobelprijs?


Als een schrijver een heel oeuvre heeft geschreven, wordt het moeilijk ouderdomswerken op hun merites te beoordelen. Critici zijn er vaak tevreden mee om de bekende elementen te herkennen, het werk een plekje te geven in het geheel en zichzelf een schouderklopje te geven voor hun inzicht. Het geeft status om een beroemde schrijver te recenseren (vraag me niet waarom) en daarom steken critici graag de vlag uit wanneer er een nieuw boek verschijnt van een langzaam verblekende grootheid.

 

privé-uitgave

Voor Geerten Meijsing, over wie ik vaker heb geschreven, was 2020 een bijzonder jaar. Zijn sleutelroman De grachtengordel beleefde na bijna dertig jaar een mooie heruitgave bij De Arbeiderspers, en datzelfde huis deed aan het eind van het jaar nog een Meijsing-titel verschijnen, Zeven kerstvertellingen. Weliswaar waren deze verhalen al eerder in zeven kleine privé-uitgaven verschenen, merendeels tussen 2005 en 2013. Toch is dit voor het eerst in jaren dat er een nieuw boek verscheen van de schrijver die in 1974 debuteerde met Erwin, onder het mysterieuze pseudoniem Joyce & Co.

 

goddeloos

Eerlijk gezegd benaderde ik het boekje (169 pagina’s) met enige aarzeling. Kerstvertellingen… Het klinkt een beetje ouderwets, herinnerend aan lang vervlogen tijden van de wederopbouw, toen je het excuus van de feestdagen nodig had om een boek in huis te halen. Daarbij komt dat ik ben opgegroeid in een familie die al enige generaties volslagen goddeloos is, en kerst was in mijn kindertijd geen gewijd feest, omringd met rituelen, zoals het voor de Meijsings was.


Ik meen veel, al dan niet illusoire, raakvlakken te hebben met Meijsing, zoals een grote liefde voor de Griekse en Romeinse oudheid en literatuur, een studieuze inslag, en een zekere argeloze hunkering naar de liefde. We hebben beiden in het verleden met Martin Ros en Theo Sontrop (van de AP) gewerkt, en we zijn beiden vaders van een enig kind (dochters, die overigens 25 jaar schelen).

 

familiemystiek

Meijsings roomse achtergrond daarentegen is een vreemd element voor mij, en die vormt een van de aantrekkelijke aspecten van dit boek. Zeven kerstverhalen gaat voor een groot deel over de familiemystiek in huize Meijsing, die wordt belichaamd door de twee eenden die elk jaar uit de singel werden gesnaaid om in de oven te gaan voor het kerstmaal, want wildbraad kwam bij de Meijsings niet op tafel. Kip trouwens ook niet, want ‘kip is geen menseneten,’ meende vader Meijsing.


Zeven kerstverhalen is een klein monument voor Meijsings vader en de manier waarop Meijsing (de schrijver) de familietraditie probeert voort te zetten, als vader en als man met ideeën hoe het hoort. Telkens keert het beeld terug van vader Meijsing die in zijn beste pak, met voor één keer in het jaar een zakhorloge met ketting, in de oven gluurt om te kijken hoe het gaat met zijn eenden, ‘sodeju!’ zeggend.

 

Italië

In de tweede helft van Zeven kerstverhalen zien we ook hoe de schrijver zich losmaakt van de huiselijke warmte. Zo vertelt hij in het vijfde verhaal, ‘Kerstkinderen,’ hoe hij voor het eerst overwintert in Italië (waar hij nog vele jaren zou wonen), waar hij in een dichtgesneeuwd dorpje aan het Comomeer zijn tweede roman, Michael van Mander, schreef. Op een hotelkamertje, zonder bibliotheek bij de hand, laat staan internet, allemaal uit het blote hoofd. We kunnen het ons nauwelijks nog voorstellen.

 

magische wereld

In ‘Kerstkinderen’ staan wat handige tips voor problemen met de koeling van een Citroen DS 21 uit de late jaren zestig, maar het gaat vooral over een magische wereld waarin iedereen, Meijsing, een reeks vriendinnen, en zijn dochter, rond de kerst is geboren of verwekt, een keten van licht en donker waarin zo’n vriendin ook ‘op bevel kon klaarkomen,’ want dit is de wereld die jonge avontuurlijke mannen in hun hoofd hebben. Alles in de wereld klopt op een manier die we alleen zo ervaren als we jong en overmoedig zijn, en het is geen toeval dat deze sfeer wat doet denken aan Harry Mulisch en diens absolute leeftijd.


Maar Zeven vertellingen is vooral het verhaal van een oudere schrijver die zich de wereld van vroeger herinnert, de buurt waar hij opgroeide, hoe het was op school te zitten in een land met ferm gesloten grenzen waarbinnen twaalf miljoen Nederlanders als in één groot dorp leefden.

 

nutteloos getob

Het meest indrukwekkende verhaal is het afsluitende ‘Nooit meer kerstmis,’ een ‘potpourri van nutteloos getob’ over de zinloosheid van schrijven, zoals Meijsing aankondigt in een zin die zich meer dan vierhonderd woorden lenig voortslingert, zodat er van die zinloosheid weinig overblijft. Wie zulke zinnen schrijft heeft er geen genoeg van. Hij kan er niet mee stoppen. Deze sombere ode aan de dingen die aan 's schrijvers geestesoog voorbijgaan wanneer hij ’s nachts wakker ligt, haalt een lyrische hoogte die sinds Reve’s Op weg naar het einde zelden is bereikt.

 

Gerard Reve

Het verhaal is een catalogue raisonnée van opsommingen. Hij haalt zich de beeldjes weer voor de geest die in zijn oude kerststalletje stonden, inclusief het blinde violistje dat aan het eind zijn strijkstok ‘neven zich hing,’ zoals het heet in Felix Timmermans' Het kindeke Jezus in Vlaanderen, dat vader Meijsing elk jaar voorlas. Een gebaar dat de jonge Meijsing telkens ontroerde. Maar hij denkt ook aan zijn periodiek systeem van de vrouwen en meisjes die hij had gekend, met al hun goede en slechte eigenschappen. Reve is wel veel geïmiteerd, maar zelden overtroffen, en dat is waar Meijsing op inzet in deze zwanenzang, want het violistje hangt niet voor niets zijn strijkstok weg. We moeten geloven dat de schrijver nu klaar is, in weerwil van de Schwung van dit verhaal.


Zeven kerstvertellingen is het boek van een zeventigjarige auteur die veertig jaar geleden al zijn sporen heeft verdiend, en het laat zich het best lezen als je enige vertrouwdheid hebt met de ironische pose die Meijsing vaak aanneemt, de schrijver die het schrijven moe is en ondertussen, als enige van zijn generatie, nog steeds de sterren van de hemel schrijft.

 

1 januari 2021