WEBLOG - BERICHT

Hans van Manens gouden jaren
GEPLAATST: 29-9-1999

Dansers worden niet oud. Ze blijven gewoon jong. Wetenschappers die op zoek zijn naar het geheim van de eeuwige jeugd zouden veel kunnen leren van de manier waarop dansers leven. Een regime van veel beweging, platte buikjes en alle vormen van apenrotsgedrag die de danswereld aankleven, maakt dat de meeste dansers er op hun vijftigste nog uitzien alsof er een heel leven voor hen ligt. Het maakt ook dat Hans van Manen op zijn 72ste nog werkt dat de vonken er vanaf vliegen en hij makkelijk op een wandelvakantie gaat in regenachtig Bretagne.

Van Manen is een man die altijd in beweging is gebleven. Na in 1951 op zijn achttiende als danser te zijn begonnen werd hij in in 1959 een van de choreografen van het nieuw opgerichte Nederlands Danstheater (NDT), met klassiekers als Three pieces (1968) en Grosse Fuge (1971). Maar hij creëerde vanaf de jaren zeventig ook grote werken voor Het Nationale Ballet (HNB) zoals Adagio Hammerklavier (1972), het beroemde videoballet Live (1979) en de verschillende delen Pianovariaties (1980-84).

Van Manens carrière ziet er anders uit dan die van enig andere choreograaf ter wereld. Terwijl alle andere grote choreografen van de twintigste eeuw zich verbonden aan één gezelschap waar zij de artistieke leiding voerden (Balanchine en het New York City Ballet, Ashton en het Royal Ballet, Forsythe en het Ballett Frankfurt) stuiterde Van Manen vrolijk heen en weer tussen het NDT in Den Haag en HBN in Amsterdam, terwijl hij daarnaast meesterwerken creëerde voor andere gezelschappen in binnen- en buitenland. Hij is wel altijd in vaste dienst bij een van beide gezelschappen, maar nooit voor lang, want dan krijgt hij last van de seven year itch. Zo kondigde Van Manen verleden zomer aan dat hij na zeven jaar weer vertrok bij NDT, want zijn werk werd te weinig uitgevoerd, ook op buitenlandse toernees.

Na een bijzondere reeks uitvoeringen van Four Schumann Pieces bij HNB - het stuk was twintig jaar oud maar zag er fonkelnieuw uit - werd Van Manen weer een van de vaste huischoreografen in Amsterdam. Vorige maand ging zijn eerste nieuwe choreografie voor HNB in vele jaren in première, een donker, sober en soms huiveringwekkend somber stuk op de Frank Bridge Variaties van Benjamin Britten. Pers, publiek en dansers waren enthousiast. En nu wordt aan de vooravond van Koninginnedag nog een nieuw stuk voor HNB opgevoerd in het Paleis op de Dam, een pas-de-deux die op een groot scherm voor het publiek op de Dam te zien zal zijn en live op tv wordt uitgezonden.

De laatste keer dat ik Van Manen zag was bij de premiere van de Frank Bridge Variaties waar hij in pure bewondering een massa rode rozen die hij zojuist had gekregen als hulde voor de voeten van de dansers gooide. Daarom bestijg ik de drie lange trappen naar Van Manens woonetage met een boeket dat een bescheiden afspiegeling is van die bloemenzee.

Het is een feestelijk seizoen voor de choreograaf. Een wolk van prijzen heeft zich boven zijn hoofd geopend, want in oktober 2004 ontving Van Manen in Moskou, na een opvoering van Hammerklavier, in het Bolshoi theater de Grand Pas-prijs, inclusief een reusachtige fles wodka, hem aangereikt door een achttal beeldschone pitspoezen. Een maand later ontving hij in Duisburg de Musikpreis, want van alle grote choreografen van dit moment - en dat zijn er niet veel - is Van Manen onbetwist degene die het meest van de muziek maakt. En enkele dagen na ons gesprek vertrekt hij opnieuw naar Moskou om bekroond te worden met de Benois de la Danse-prijs, de mooiste prijs in de danswereld. Hij komt nog net op tijd terug voor de pas-de-deux die hij voor Beatrix’ zilveren jubileum maakte, ook geen opdracht om je voor te schamen. De vraag ligt dan ook voor de hand. Hoe voelt het om aan de top te staan? Eenzaam?

Van Manen haalt de schouders op terwijl hij een van de talloze Winner-sigaretjes aansteekt die hij tijdens ons gesprek zal rollen. "Het is altijd kaal aan de top, want er zijn nooit veel goede choreografen geweest. De aandacht is natuurlijk heel prettig, maar daar ben je in vijf minuten overheen. Ik wilde vanaf mijn tiende danser worden, desnoods bij het circus. Toen ontdekte ik dat ik maar een paar stenen op elkaar hoefde te stapelen om stiekem naar binnen te kijken bij de balletstudio van Darja Collin, verderop in de Marnixstraat. Vanaf dat moment wilde ik balletdanser worden. Zondagmiddags danste ik hele symfonieën tussen de schuifdeuren. Ik wist ook vrij snel dat ik choreograaf wilde worden. Dat is allemaal gelukt, en het is leuk als je daar erkenning voor krijgt, maar daarna wordt het al snel weer tijd om iets nieuws te maken, en dan begint het hele gelazer opnieuw. Het belangrijkste blijft toch dat je aan het werk blijft en daar kan zo’n prijs je niet bij helpen, zeker als je in wezen zo lui bent als ik.

"Ik houd erg van een stok achter de deur. Als freelancer zou ik waarschijnlijk geen bal meer uitvoeren, want dan ontbreekt de verplichting. Als je thuis zit kan je wel van alles verzinnen, maar het moet in de studio gebeuren. Daarom wil ik altijd in vaste dienst bij een groep zitten, want dan ken je de dansers, ze intrigeren en inspireren je en ze verwachten iets van je.

"Verder heeft het zeker geholpen dat ik nooit iets heb hoeven doen waar ik geen zin in heb. Ik heb niet de ambitie een gezelschap te leiden, ik zou nog liever dood gaan dan een avondvullend stuk maken met een massa dansers op het toneel - ook zo’n ambitie waar mensen zich stuk op lopen - en ik hoef niet in juries te zitten. Ik ambieer niets anders dan dans. Stukken maken, en met dansers werken. Als je alleen maar doet waar je zin in hebt, loop je ook geen risico dat je teleurgesteld raakt en het opgeeft.

"Ten slotte heb ik als choreograaf nooit te klagen gehad over de kritieken. Vanaf mijn eerste stuk Feestgericht (1957) heb ik het geluk gehad dat zelfs de critici het leuk vonden wat ik deed. Dat bespaart je een hoop gezeur, want vroeger werden hele gezelschappen finaal de grond in geschreven, jaren lang. De enige keer dat niemand er iets van begreep wat ik wilde doen, was met Black Cake, voor het dertigjarig jubileum van het Danstheater in 1989. Mensen dachten dat ik een plechtig stuk ging maken, maar Kylian had me gevraagd om een feesttaart, en dat heb ik ervan gemaakt, met een soort ballroom-dance bloemenwals aan het begin. Mensen snapten er eerst niks van."

Black Cake kwam aan het einde van een periode waarin Van Manen de vormen en middelen waarmee hij werkte uitbreidde, zoals in het videoballet Live. Daarin volgde videomaster Henk van Dijk, in het dagelijks leven Van Manens levenspartner, met de camera danseres Coleen Davis terwijl haar bewegingen op het achterdoek werden geprojecteerd, ook wanneer ze aan het eind van de voorstelling het theater verlaat en langs de Amstel loopt. Daarnaast ontwikkelde Van Manen zich in de jaren tachtig tot een serieus fotograaf. Zo is er een onvergetelijk zelfportret van de choreograaf in een keurig krijtstreeppak. Op zijn schoot ligt een prachtig gebouwde jonge god. Spiernaakt. Van Manen staart met een onbestemde blik in de lens. Schoonheid, jeugd, begeerte. Deze melancholie maakte wellicht ook dat de choreograaf in deze jaren gretig deelnam aan het nachtleven en een snuifje coke niet aan zijn neus voorbij liet gaan. Van Manens biografe Eva van Schaik vermeldt ook de jubileumvoorstelling van Han Ebbelaar en Alexandra Radius in 1979 waarbij Van Manen met zonnebril op in het theater zat.

"Ik heb dat ook gelezen," zegt de choreograaf, "maar ik kan me daar niets bij voorstellen. Het lijkt me nogal onhandig om een zonnebril op te houden als je in de zaal zit. Zo ga je toch geen voorstelling zien? En ik heb wel eens m’n neus gepoederd, maar dat was heel kortstondig. Daar ben ik van de ene op de andere dag mee opgehouden, want ik heb helemaal geen talent voor verslaving. In die scene zag ik dingen waar ik helemaal niets mee had. Mensen die agressief werden, mensen die je opeens niet meer kenden. Dat was niets voor mij. Bovendien vraag je als choreograaf flinke offers van je dansers omdat ze er goed moeten uitzien en hard moeten werken. Dan kun je het niet maken als je zelf uitgezakt en met een kater de studio binnen komt zetten."

Sinds het einde van de jaren tachtig tekent zich een versobering af in Van Manens werk. Terwijl andere choreografen sinds de verhuizing van de Stadsschouwburg naar Het Muziektheater het grotere toneel aangrepen om eens flink uit te pakken, richten Van Manen en zijn vaste décorontwerper Keso Dekker zich steeds meer op een dwingende eenvoud van middelen. Zo langzamerhand hebben Van Manens balletten amper nog décor nodig buiten een geraffineerd lichtontwerp, en de kostuums trekken op geen enkele manier de aandacht. Zo bestaat bij de Frank Bridge Variaties de belichting uit een paar spots in de coulissen die vooral de mannelijke dansers een imposante alleenheid meegeven, ook als ze zijn verwikkeld in een duet. De dansers gebruiken alleen een smalle reep van het toneel en en wanneer Igone de Jongh en Gael Lambiotte aan de denkbeeldige rand van die reep staan, deinzen ze terug voor het grote zwarte gat dat voor hen ligt. Een huiveringwekkend moment, net als de dodenmars voor alle tien dansers. Die is geen dodenmars, want er zijn geen doden. Nog niet. Het is een nachtelijk ijsberen en piekeren over de wereld zonder houvast waarin de dansers zich bevinden.

"Ik houd niet van het decoratieve," zegt Van Manen. "Net zo min als ik van anecdotiek houd. Mijn werk is in de loop der jaren zeker minimaler geworden. Wat niet functioneel is gaat eruit, voor zover het er al is ingekomen. Toen we Four Schumann Pieces verleden jaar hernamen, heb ik ook die malle pofmouwtjes eruit gehaald, want dat was iets uit de jaren zeventig. Ik houd niet van franje, net zo min als ik van het vlinderachtige type danseres houd. Alsjeblieft geen elfjes en tutuutjes uit het klassieke ballet. Maar als je een danseres hebt die de zwaartekracht durft te gebruiken, is er geen onderscheid meer tussen ballet en moderne dans. Dat is een achterhaald begrip. Daarom maakte ik mijn eerste nieuwe ballet voor HNB voor de platte voet, zoals dat heet. Zonder spitzen. Want zodra de meisjes die dingen aanhebben, is er niets meer aan te doen. Ze gaan meteen de lucht in en dan krijg je toch een ander beeld.

"Daarom werk ik graag met Igone de Jongh. Iedereen heeft het altijd over haar lange lyrische lijnen, maar wat Igone goed kan is in de grond werken. Wanneer zij een piqué maakt op één spitz dan stijgt ze niet op. Het is precies andersom. Ze schroeft zich in de grond. Als een danseres niet bang is voor de zwaartekracht krijg je ook iets tussen man en vrouw. Zo’n meisje dat de hele tijd op haar spitzen wegzweeft, daar kan de man alleen maar achteraan klossen om haar te liften en op te vangen. Dan staat-ie eigenlijk steeds tegen haar knotje aan te kijken. Hij kan geen oogcontact met haar maken, want hij heeft te druk haar te helpen met haar spitzentechniek.

"Dansen doe je met je ogen. De blikrichting is heel belangrijk voor mij. Zelfs wanneer de dansers met hun rug naar elkaar toe staan, wil ik dat ze elkaar in de gaten houden. Als je partner achter je staat, dan heb je daar wat mee te maken. Ze staat er niet voor niets. Ik wil absoluut niet dat zo’n danser dan maar de zaal in gaat kijken en zich presenteert zoals in het ouderwetse ballet gebeurde. ‘Kijk mij eens…’ Als je wilt laten zien hoe mooi je bent ga je maar naar de Wallen. Daarom wilde ik ook in Hammerklavier dat de dansers het hele stuk door naar de grond bleven kijken. De vierde wand moest dichtblijven. Er wordt niet op de zaal gespeeld. Tenzij het natuurlijk functioneel is, zoals in Black Cake. Maar dat is een komedie."

Een van de bijzondere aspekten van het vak van de choreograaf is dat hij altijd met jonge, enthousiaste mensen werkt. Er bestaan geen oude dansers. Zo studeerde Van Manen de Frank Bridge Variaties in met dansers die gemiddeld bijna een halve eeuw jonger waren, en het regende complimenten - voor Van Manen. De choreograaf erkent grif dat werken met dansers een vorm van erotiek is.

"Ik houd van dansers die wat terugzeggen. Ik moet met ze kunnen praten. Ik doe wel alles voor, maar het moeten geen poppen zijn die alles blindelings nadoen. Dan wordt het geen goed stuk. Mensen vragen wel eens hoe het nou zit als je een ballet maakt. ‘Hebben de dansers dan ook inbreng?’ Dan zeg ik, mevrouw, als u naar de voorstelling gaat dan ziet u de inbreng van de dansers. Honderd procent. Ik moet er niet aan denken dat ik thuis een ballet ga zitten verzinnen en dat ik dan naar studio ga en ze vertel wat ze moeten doen. Dan zou je repetities van tien uur per dag nodig hebben. Ik houd ervan als dansers wat terugzeggen. Ik lever eigenlijk alleen maar de tekst, en ik weet ook wel wat voor verhaal die tekst vertelt. Maar zij kunnen er andere accenten aan geven, en als ik die zie, en het intrigeert me dan volg ik dat spoor. En zo kom je toch uit op een verhaal dat je samen hebt geschreven."

Een van Van Manens favoriete dansers is Gael Lambiotte, voor wie de Schumann Pieces opnieuw uit de kast werden gehaald. Na die voorstelling liep Van Manen extatisch door de gangen van Het Muziektheater. Wat een danser! Gael zat samen met Igone in de Frank Bridge Variaties en hij partnert Igone opnieuw in de pas-de-deux op de Dam.

"Ik houd erg van dansers die risico’s durven te nemen. Gael durft diep te gaan. Hij kan wel eens de pest in krijgen wanneer het niet meteen lukt, maar dan doet hij het ietsje anders tot het wel gaat, en dat is interessant. Het is een stille jongen, maar hij praat terug met zijn lichaam. We hadden de pas-de-deux voor de vakantie al ingestudeerd; niemand had de gelegenheid gehad om eraan te werken, en toch zag ik bij de eerste repetitie na de vakantie hoe het stuk in hun koppen was gegroeid.

"En ondertussen was er nog allerlei malheur vanuit de organisatie van het jubileumfeest, de avond voor koninginnedag. De dansers zouden in de Burgerzaal van het Paleis dansen, het orkest zou op de Dam zitten, en er zou een groot scherm zijn waarop het publiek de dansers kon zien. Maar dat is natuurlijk heel lastig om synchroon te krijgen. Daarom stelde de organisatie maar voor dat de dansers van tevoren werden gefilmd. Geen idee wat de dansers dan nog moesten doen behalve applaus halen. Toen kwam er het voorstel dat ik ‘een ander muziekje’ zou gebruiken. ‘Muziekje.’ We hebben het wel even over Mozart! Toen kwam er als laatste voorstel dat het orkest zou playbacken. Daar had ik nog nooit van gehoord. Een orkest, een solist en een dirigent die net doen alsof ze muziek maken? Het bleek dat het Eurosongfestival al jaren wordt geplaybackt. Dus waarom mijn pas-de-deux niet? Uiteindelijk is alles in orde gekomen en worden dans en muziek live gedaan, maar het was even of we weer terug waren in de jaren vijftig, toen mensen het ook over ‘muziekjes’ en ‘ballètjes’ hadden, omdat het hun in wezen niks intereseerde. Er is maar weinig veranderd."

Aan het eind van het gesprek laat ik de choreograaf het ontwerp zien van de nieuwe Homo-encyclopedie met een prominente foto van Hans van Manen op het omslag. Hij barst in lachen uit wanneer hij ziet dat het een echte encyclopdie is, waarin je AIDS, het Adoniscomplex en Hans van Manen kunt opzoeken. Ik memoreer een interview met Ischa Meijer waarin Van Manen vertelt dat hij al op zijn twaalfde de straat op ging om avontuurtjes te zoeken, in de oorlogsjaren. Hij was er al vroeg bij.

"Mensen hebben het altijd over hoe eerlijk Jos Brink was,’ zegt de choreograaf. "Maar ik kwam er in de jaren vijftig al rond voor uit hoe ik in elkaar zat. Achteraf vraag ik me ook wel eens af hoe ik dat deed, zo’n jochie op straat. Ik ben nu al drieëndertig jaar met dezelfde man, en we hebben nog steeds veel plezier. We praten over ons werk, we sparen elkaar niet, maar we weten wel dat we van elkaar op aan kunnen. Die vrijbuitersjaren zijn wel heel lang geleden. Op mijn vijftiende werkte ik al, en mijn moeder behandelde me als een volwassen man. Voor die avonturen op straat bestond toen geen gebruiksaanwijzing, zeker niet als je op zoek was naar jongens. Je keek elkaar een beetje aan, je liep een eindje op met elkaar en dan ging je in dezelfde etalage kijken. Je praatte misschien een beetje over meisjes. Als je zo jong bent heb je nog niet zulke lange tenen. Dus als het niets werd was er ook niks aan de hand. Maar ik herinner me nog wel een keer op de Leidsestraat, ik was toen net danser, dus misschien was ik achttien, en ik kwam me daar toch in een sjanspartij terecht! Ik kijken, hij kijken. Het hield maar niet op. Op een gegeven moment steek ik de straat over om hem aan te spreken. En toen zei die jongen: ‘Jij denkt zeker omdat je Hans van Manen bent dat je je alles kunt permitteren!’

HP / De Tijd, 29 april 2005