WEBLOG - BERICHT

Altin Kaftira: het laatste seizoen van een danser
GEPLAATST: 1-7-1999

De extraverte Albanees Altin Kaftira is bij Het Nationaal Ballet al jaren een publieksfavoriet die zijn stempel zet op elke rol die hij danst. Toch neemt hij in de zomer van 2007 voortijdig afscheid.

Waaraan herken je een ster? In de wereld van het klassieke ballet kunnen we terugkijken op een eeuw vol sterren, van Anna Pavlova en Nijinski tot Fonteyn, Nurejev, Baryshnikov en Sylvie Guillem. Maar daarna droogt het op. Er zijn genoeg dansers met fabelachtige sprongen en draaien, die vele malen sterker zijn dan die van de vorige generaties. Maar er is ook iets verloren gegaan. Wat er bij de huidige generatie dansers vaak ontbreekt is charisma, die uitstraling die tot achterin de zaal reikt en die eventuele misstappen onzichtbaar maakt omdat er zoveel meer is te zien. Die sterkwaliteit kun je niet op school leren. Charisma moet je veroveren.

Van alle dansers bij Het Nationale Ballet (HNB) heeft Altin Kaftira (34) bij uitstek charisma. Hij schittert in rollen die om bravoure vragen, zoals de patser Escamillo in Carmen, de Muizenkoning in Notenkraker en Muizenkoning en de grote versierder in Balanchine’s Who Cares? Maar hij zet ook zijn stempel op rollen met een dramatische ziel, zoals de prins in Rudi van Dantzigs Zwanenmeer en Romeo en Julia en Cranko’s Eugen Onegin. Daarnaast is hij een onovertroffen partner die zich perfect aanpast om een danseres te laten stralen. Zijn duet met Nathalie Caris in Balanchine’s Symphony in C, op Caris’ afscheidsvoorstelling, zal lang worden herinnerd. Het Nederlandse danspubliek is niet erg geneigd tot idolisering van individuele dansers, zeker als ze niet van Nederlandse bodem zijn, maar de Albanees die al tien jaar in Amsterdam danst en woont, geldt als een van de populairste dansers.

Kaftira is de eerste om te erkennen, wanneer ik hem in een verlaten artiestenfoyer van Het Muziektheater spreek, dat hij een onbedwingbare show-off is. Zelfs wanneer hij als partner in de schaduw van een danseres staat.

‘Ik kan niet bewijzen dat Balanchine het mis had toen hij beweerde dat ballet is woman,’ zegt Kaftira. ‘Maar ik weet wel zeker dat een vrouw niet kan dansen zonder een man. Ze heeft zijn steun nodig. De danseres heeft altijd meer passen dan de man. Dat is haar werk. Maar zij is zijn werk, omdat hij ervoor zorgt dat ze al die passen tot een goed einde brengt. En dan voeg ik er nog wat arrogantie aan toe, zodat het uitstraling krijgt. Niet iedereen doet dat even goed, en daarom is goed partneren ook een vorm van showing off. Ook al krijgt de danseres het meeste applaus. Daar zit ik niet mee. Ballet is ouderwets. Het geeft een goed gevoel om een paar stapjes terug te doen voor een vrouw, zeker als je uit een land komt waar de vrouw traditioneel een paar stappen achter de man aanloopt.’

Toch heeft Kaftira die bravoure op zichzelf moeten bevechten.

‘Ik ben door mijn moeder alleen opgevoed, want mijn ouders gingen uit elkaar toen ik nog een kleuter was. Mijn moeder wilde dat iedereen mij zou prijzen omdat ik zo beleefd en terughoudend was. Ik mocht nooit zomaar mijn mond opendoen. Op school was ik stil, verlegen, altijd in het geheim verliefd en de enige manier waarop ik mij uitte, was met gedichten en verhalen die de meester op het prikbord hing waar iedereen ze kon lezen.

‘Toen ik negen was stuurde mijn moeder me naar de balletschool. In de jaren zestig, toen Albanië en de Sovjet-Unie goede relaties hadden, was er in Albanië een balletgezelschap à la het Bolshoi gestart, met een school erbij. Uit het hele land werd talent naar Tirana gehaald, en mijn moeder kwam ook in aanmerking. Ze ging mee op een tournee naar China, want inmiddels was China het enige land waarmee we nog contact hadden. Haar dromen van een carrière in de dans werden echter afgebroken omdat haar moeder het verkeerd vond dat een meisje met haar blote benen op het toneel stond en dat allerlei mannen haar vasthielden. Daarom moest ik haar droom realiseren. Mijn moeder heeft mijn hele leven ingericht om dat doel te bereiken, en ik kan niet klagen, want ik heb er een mooie carrière door gehad.’

De Kaftira’s hadden eigenlijk geen geld voor zijn opleiding, en zijn moeder ging er op een gegeven moment toe over elke twee maanden haar bloed te verkopen opdat ze haar zoon de vereiste voeding en kleding kon geven.

‘Toen ik professioneel ging dansen, in Albanië en Griekenland, en daarna in Amsterdam, vond ik dat het tijd was dat ik iets terugdeed om mijn moeder te helpen. Pas na een paar jaar begon ik aan mezelf te denken en mijn eigen leven op te bouwen. Door danser te worden verwezenlijkte ik mijn moeders droom. Maar tegelijk begon ik me te verwijderen van de ideale zoon die ze zich voor ogen had gesteld, want toen ik merkte dat ik geen slecht figuur sloeg als een danser groeide mijn zelfvertrouwen en werd ik, zeker op het toneel, een haantje de voorste. Dat is eigenlijk vooral in Amsterdam zo gegroeid, en nu, tien jaar later, begin ik daar wat moe van te worden.’

In de loop der jaren heeft Kaftira zijn stempel op een aantal gezichtsbepalende HNB-balletten gezet, ook wanneer de rol niet voor hem werd gechoreografeerd. Zo is het moeilijk om de rol van de kwaadaardige Muizenkoning in Notenkraker en Muizenkoning nog anders voor te stellen dan in Kaftira’s versie: sabel in de rechterhand, en een linkerhandje dat nuffig in de lucht hangt.

In Carmen, het visitekaartje van artistiek leider Ted Brandsen, komt Kaftira met zo’n reuzensprong op dat de recensente van Het Parool zich amper kon bedwingen om ‘heeee, biertje?’ te roepen. Ook in Who Cares? (op nieuwjaarsdag 2006 door de NPS uitgezonden) kijken we nooit naar een danser die de passen danst en daarmee uit. Voor hem is dans een manier om iets over het leven te vertellen. ‘Altin is een danser met ziel,’ aldus Brandsen. ‘Intuïtief legt hij een eigen verhaal in een ballet.’

‘Ik moet iets met een rol kunnen doen,’ beaamt Kaftira. ‘Als het personage me niet aanspreekt, zeg ik net zo lief nee. Ik gooi mezelf erin, want als je het niet interessant voor jezelf maakt, loop je je na een paar voorstellingen al te vervelen. Ik moet zo’n rol vanuit mezelf creëren, zonder mijn voorgangers te kopiëren. Ik probeer van alles uit in de studio. Misschien verspil ik op die manier een hoop zweet en energie maar ik leer nu eenmaal alleen door dingen te doen. Zo werk ik, en zo leef ik. Je kunt geen liefde ervaren zonder pijn in je hart, en zo kun je ook niet dansen zonder pijn in je knieën.’

De danser neemt het bijna persoonlijk als ik opmerk dat de grote versierder in Who Cares? eigenlijk een vrij melancholiek figuur is, met al die vrouwen die uit zijn handen glippen.

‘Zo is het leven nu eenmaal. Je kunt niet alles hebben. Hoewel, hij krijgt ze allemaal, maar dan moet hij ze weer verliezen om plaats te maken voor de volgende. Dat noem ik niet droevig, ook al omdat ik er altijd vanuit ben gegaan dat ìk die man in Who Cares? was. Al die meisjes en maar één man waar ze op afkomen.’

Kaftira’s meesterschap ligt in de beperkingen die hij zichzelf oplegt. Met zijn voorkeur voor verhalende balletten en rollen waar hij zijn ziel in kan leggen, zijn er veel balletten waar hij niets mee kan. En ook voor de klassieke witte-prinsenrollen, zoals in Sleeping Beauty en Notenkraker, acht hij zich niet geschikt want in die rollen zit meer techniek dan karakter.

‘Dat type rollen gaat over totale technische beheersing, en er zijn jongere dansers in het gezelschap die dat beter kunnen. Op een gegeven moment word je geconfronteerd met het niveau van je opleiding, en die liet te wensen over in Albanië. Nadat de relaties met Moskou werden verbroken, kwamen er geen gastdocenten van het Bolshoi meer en we moesten ons redden met zelfgemaakte videotapes van Raiuno-uitzendingen met Baryshnikov. Ik ben nooit op mijn sterkst geweest in het academisch-klassieke repertoire. Ik ben meer het type danser dat je het toneel op kunt schoppen en dan maak ik er nog een mooie voorstelling van. De enige prins die ik graag dans is die uit het Zwanenmeer, maar Van Dantzigs prins is meer dan klassieke prins. Hij is veel hartstochtelijker. Het is meer een communistische prins die tussen verwildering en elegantie zwalkt, net als ik.’

Kaftira heeft een bijzondere band met Van Dantzig, want deze choreograaf redde hem uit de miserabele wereld van het Balkan-ballet.

‘Toen in 1990 in Albanië het communistische regime viel en de grenzen open gingen, wilde iedereen meteen het land uit. Ik heb zelf ook nog op zo’n boot vol mensen gestaan die me naar Italië zou brengen. Maar ik ben weer aan wal gesprongen, want het was net mieren in een conservenblikje. Mensen waren stapelgek.

‘Alle sterren van het staatsballet waren toen allang vertrokken, en zo kwam het dat ik van de ene op de andere dag de grote rollen ging dansen. De ene dag stond ik nog in het corps, en de volgende dag was ik de prins in het Zwanenmeer. Een ander zou het als een fantastische kans hebben gezien, maar als je in de communistische wereld opgroeit, denk je niet in termen van carrièrekansen. Je doet gewoon wat je wordt opgedragen. Zo was er een danser in het gezeschap die zijn hele leven de Hilarion-rol in Giselle danste. Het kwam niet bij hem op om te vragen naar een manier om zich te ontplooien.

Ik vroeg een visum aan om in Athene te dansen, en toen Van Dantzig naar Athene kwam om zijn versie van Romeo en Julia in te studeren, herinnerde hij zich dat hij mij daar in de Notenkraker had zien dansen. Tegen die tijd was mijn visum al verlopen en ik danste illegaal in nachtclubs. Ik had eigenlijk al afscheid genomen van het klassieke ballet. Ik geloofde er niet meer in. Maar Van Dantzig regelde dat ik de Romeo in zijn voorstelling werd, en hij na afloop vroeg hij me of ik naar Amsterdam wilde komen. Daar danste ik in 1995 meteen in Romeo en Julia. Er waren een hoop dansers die zich gepasseerd voelden, want die zaten al langer in Amsterdam en waren technisch vast veel beter onderlegd dan ik, maar in die voorstellingen kregen twee nieuwkomers de hoofdrollen, want de Julia-rol ging naar Larissa Lezhnina [die was 1994 met ruzie bij het Kirov ballet in St Petersburg was vertrokken, HS]. Zij was mijn eerste partner in Amsterdam.'

Het is een bewogen zomer geweest voor Kaftira. Voor het eerst sinds zijn kinderjaren ontmoette hij zijn vader, en vragen waar hij jaren mee had gezeten, kregen een antwoord. Waarom leek hij niet op zijn moeder? Omdat hij lijkt op de vader die hij nooit had gekend. Het gaf hem de kracht om een andere knoop door te hakken, want deze zomer besloot de danser dat de tijd is gekomen om de dans vaarwel te zeggen. Volgende week danst hij in de Nederlandse premiere van het etherische Emeralds, het eerste deel van Balanchine’s Jewels, en dat is de start van zijn laatste seizoen bij HNB.

‘Ik wil stoppen nu ik nog aan de top sta. Ik heb al een tijdje het gevoel dat ik niet meer groei als danser en dat jongere dansers mij beginnen in te halen. Ik wil terug naar de basics. Ik ben wel een ouderwetse danser, maar ik ben niet gelukkig met ouderwetse systeem van rangen in een balletgezelschap als HNB. Ik ben eerste solist, hoger kun je niet komen, en zolangzamerhand ga ik merken dat die positie me isoleert van de andere dansers. Er zijn de laatste jaren een hoop jonge dansers bijgekomen die me niet anders kennen dan als de solist die zijn rollen mag kiezen en bij de artistiek leider kan aankloppen. De show-off van Carmen en de Notenkraker. Er zijn allerlei interessante mensen bij die nieuwkomers, artistiek en intellectueel, het maakt niet uit welke rang ze hebben, maar ik vind er geen aansluiting meer mee. Misschien is het gewoon een kwestie van leeftijd. Het vreemde van het leven in een balletgezelschap is dat mensen wel ouder worden - heel snel zelfs - maar ze groeien niet. De meeste dansers blijven stilstaan in hun ontwikkeling.

‘Tien jaar geleden zorgde de dans ervoor dat ik mezelf kon ontdekken. Nu begint het me op te breken, want als ik zo doorga, ga ik samenvallen met de rollen die ik speel en dat wil ik niet. Daarom ga ik terug naar school. Ik ben al een paar jaar aan het experimenteren met de camera. Ik heb korte films in de balletstudio gemaakt en volgend najaar ga ik naar een opleiding voor film en tv in Los Angeles. Het is geen definitief afscheid van de dans, want ik hoop over vier, vijf jaar terug te komen in Amsterdam en documentaires over dans te maken. Het zal moeilijk zijn om afscheid te nemen van het werk in de studio en de opwinding van het toneel. Maar ik wil weer van onderaf beginnen voor ik er te oud voor ben. Het is mijn laatste kans.’

HP De Tijd, 1 september 2006

Altin Kaftira